LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Joris Iven – Onderdak

17 jun, 2024

Poëzie in alles, die de werkelijkheid vat

door Kamiel Choi



In wat voor soort gedichten kun je wonen? Moeten het ondoorgrondelijke verzen zijn waarin je bij iedere keer herlezen iets nieuws ontdekt? Moeten ze een ritme hebben dat ons tenminste innerlijk doet dansen? Moeten ze herkenbare ervaringen presenteren, op een manier die het persoonlijke als universeel opvoert en het universele persoonlijk maakt? De verzamelde werken van de Vlaamse dichter Joris Iven (1954) hebben de titel Onderdak meegekregen, en lijken dit te willen verschaffen. De vraag is: aan wie.

De lijvige bundel is een terugblik op ruim 35 jaar dichterschap, waarin Iven bij verschillende uitgevers publiceerde. In een hoekje aan het begin van de bundel staat een citaat van Gerrit Komrij: ‘Poëzie is geen tijdelijk onderdak, / poëzie is kost en inwoning’ (blz. 4) en dat zet de toon.

Er is ook nieuw werk opgenomen, namelijk de bundel In de bas-fonds van een aartsengel waarin hij met een scherp oog Brusselse taferelen beschrijft. De titel van de bloemlezing verwijst naar Jan Jacob Slauerhoff: Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, / Nooit vond ik ergens anders onderdak.Zo luiden de eerste regels van het gedicht ‘Woningloze’ uit de bundel Serenade (1930). In de tweede strofe schrijft Slauerhoff: ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. / Zolang ik weet dat ik in wildernis, In steppen, stad en woud dat onderkomen / Kan vinden, deert mij geen bekommernis.’ Ook Joris Iven maakte verre reizen omdat (of opdat) hij zich thuis vond in gedichten, zoals in de langere verhalende gedichten Shimizu, zuiver water (1990, 2013) en Ninglingspo (1991, 2009). Voor Shimizu, dat is gebaseerd op een gedicht van de Japanse schrijver Gozo Yoshimasu ondernam hij, in zekere zin in navolging van Slauerhoff, een tocht langs de Japanse rivieren. De natuurmysterie vindt in dit gedicht, zoals ook elders in Ivens werk, zijn weerklank:

In de Tama-rivier, in de Koma-rivier
hoor je in de ochtendlijke stilte de stem
van de planten die hun waterleven leiden,
goud trillend aan de einder: Amaterasu.
De riviervegetatie is geel, is wit, ontluikend.
Half lichaam, half skelet vouwt zij
in het vroege hemellicht open,
onthullend, offerwaardig, uitgesproken.
Zij is verbonden met de tocht op de dijkweg,
de zachte voetstappen, de eenzelvige cadans.

(blz. 36)

De Tama-rivier is een rivier in Tokio. Wat Iven in dit gedicht probeert voelbaar te maken is hoe de lange geschiedenis en mythologie van de plek doorsijpelt in onze belevenis van de plek in het heden:

Boven op de dijkweg knettert een bromfiets voorbij.
Wat hier ademt is de tulpvormige bloem
van de groene magnolia, de Rumex Japonicus.
En dit huisgezin in rituele klederdracht,
behoort dit niet tot de noordelijke Ainu-stam?
De dochter aan de zonne-oeverkant
haalt de bamboekam door haar zwarte haren.

(blz 40)

Deze impuls van het verdikken van onze ervaring door de echo van het verleden erin onderdak te geven (Dirk de Geest heeft het over een ‘eigen chronotoop’) komt in meerdere gedichten terug. In het prozagedicht ‘Lied van Moynalty’ uit de bundel Perkament/Testament (2001) gaat het over de aanwezigheid van een dode: ‘Ik sta bij Maura’s graf en kijk over de heuvels uit. De heuvels krommen hun rug in Moynalty en zijn dicht bij elkaar gaan liggen om generaties geheimen te bewaren. De klimop klimt in de bomen in Moynalty en de bomen spreiden hun takken over de heuvels uit. Ze beschermen de doen van Moynalty. (…)’ (blz. 87).

Moynalty is een dorp in Noord-West Ierland. Net als in het gedicht Shimizu maakt Iven hier gebruik van herhaling. Dit geeft de gedichten een dreunend karakter wanneer ze worden voorgedragen, dat ik zou willen vergelijken met het in de grond rammen van heipalen: kennelijk bouwt Iven zijn poëtisch onderdak op moerasgrond.

In zijn latere werk, met name in de hier voor het eerst opgenomen bundel In de bas-fonds van een aartsengel komt de poëtische ik-figuur steeds meer centraal te staan. Dat is te zien aan het gebruik van het woord ‘ik’, maar ook aan een poëtische toenadering tot de bijna-naamgenoot Joris Ivens, een bekende Nederlandse documentairemaker: ‘Wat ons verbindt, is wat we missen. Een naam. / En wat we dachten dat kon bestaan. Waar komt / dit alles vandaan? Jij kwam uit de weidsheid van / uiterwaarden met dijken en dammen.’ (blz. 124).

Verderop in dat gedicht schrijft Iven: ‘Bezit is ballast. Een bloem wordt verstikt door onkruid.’ (blz. 128). Bezit maakt ons in die zin onvrij (zo interpreteer ik ‘ballast’) dat het eisen aan ons stelt. Met het verstrijken van de tijd transformeren we, maar het bezit blijft gelijk. Zou dit ook voor woorden gelden?  In een meer recent gedicht uit De weg naar Pitchipoi (2021) schrijft de dichter: ‘Ik heb geen verblijfplaats en mijn verleden / draag ik met me mee. // Ik ben weggegaan en zou voor andere woorden willen kiezen.’ (blz. 150). Pitchipoi is de denkbeeldige plaats waar ontheemde Joden in Frankrijk dachten dat ze naartoe gedeporteerd zouden worden, terwijl ze geïnterneerd waren in het interneringskamp Drancy in afwachting van transport naar Auschwitz.

Wanneer zelfs de meest zorgvuldig gekozen woorden geen duurzame bouwstenen zijn, hoe bouwen we dan toch ons onderdak op de heipalen van de vroege gedichten en de natuurmagie die we moeten behouden? Misschien wordt alles uit noodzaak steeds meer poëzie hoe langer je leeft:

“Het geklets bij de kapster, het gezwets bij de bakker,
ik wil het allemaal horen. Geef me de details, vertel
me de verhalen.”

(blz. 129)

We hoeven er geen poëzie meer van te maken, het ís al poëtisch materiaal. We hoeven er enkel ons eigen poëtische onderdak van te bouwen. Zo is het late werk een nauwkeurige beschrijving van de Brusselse biotoop van de dichter. De poëtische vorm treedt op de achtergrond omdat zij minder nodig lijkt wanneer je hebt doorzien dat alles reeds poëzie is. Aldus opent het eerste gedicht uit Les Bas-Fonds:

Hoe makkelijk loop ik vanuit de Pachecolaan
naar links de arduinen trappen af
en word ik aangetrokken door wat me trekt.

Het is het warenhuis van de lakenhandelaar Waucquez,
waar ooit een groothandel in stoffen was

–dertien grote vitrines en een dubbele deur
vullen de hele gevelbreedte.

(blz. 172).

In het voorwoord schrijft Dirk de Geest: ‘[de dichter is] op zoek naar onderdak, in de wetenschap dat ieder onderdak slechts tijdelijk kan zijn. Zelfs dit boek is enkel een tussenstadium, in afwachting van wat nog komen gaat (…)’ (blz. 18). De auteur heeft zelf tijdelijk onderdak gevonden in zijn gedichten. Als lezer is me dat niet echt gelukt.

____

Joris Iven (2024). Onderdak – Een leven uit de gedichten. Uitgeverij P, 192 blz. € 22,00. ISBN 9789464757323

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...