LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Slapen als een ladder in een boom

9 jun, 2024
door Rogier de Jong

 

Je ogen smelten in hun duister licht.
Je koude haar is een doorwaadbaar weefsel
en op je nauwelijkse lippen ligt
de oude dauwglans van je lauwe speeksel.

Je siddert en uit trillingen bestaat
je naakte slaap. Bijna alsof je luistert
of aan mijn niemandsmond een kus ontstaat
en ik mijn adem in je adem fluister,

of huiver met mijn lippen aan je hals
en aan je borsten, de gebenedijde,
terwijl ik in je lichaam vloei, zoals
een weinig wijn verdwijnt in rode zijde.

Paul Snoek
Uit: Gedichten voor Maria Magdalena, 1971

Het bovenstaande vers komt uit de inktkoker van de Vlaamse dichter Paul Snoek (1933-1981). Het is het vierde uit een reeks van negen gedichten die hij aan zijn eerste vrouw opdroeg. Waarover straks meer.

Ik moet bekennen dat Paul Snoek (pseudoniem van Edmond André Coralie Schietekat) mij enigszins is ontgaan en dat ik me het bovenstaande gedicht niet kon herinneren. Mogelijk ben ik niet de enige. Volgens Herman de Coninck in zijn essaybundel De vliegende keeper was Snoek op dat moment (1995) in Nederland nog nauwelijks bekend. ‘Dat stemde me triest. Snoek blijft de dichter van een van de mooiste […] welluidendste liefdesgedichten in de Nederlandse taal.’
Dat is natuurlijk een kwestie van appreciatie, zeker voor een Nederlander, want enigszins hyper is het gedicht wel – met woorden als ‘smelten’, ‘siddert’ en ‘huiver’ en een barokke finale over ‘wijn die verdwijnt in rode zijde’.

Snoek was naast schrijver en dichter ook beeldend kunstenaar. Hij sierde het omslag van de bundel op met iets wat lijkt op een fallus, of een cactus, of allebei. Daarbij kijkt hij de lezer met een indringende blik aan.

Snoek blijkt een dichter te zijn geweest die bekendstond om zijn rijke beeldentaal en om zijn gedurfde vergelijkingen die rationeel niet te volgen zijn, maar gevoelsmatig de spijker precies op de kop slaan:

Omdat het windstil is, omdat de gieren
slapen ben ik stil en slaap hier
als een ladder in een boom.

Met De Coninck vraag ik me af: kan dat, slapen als een ladder in een boom? Ja, dat kan, loop ’s avonds maar eens een boomgaard in! Het is van een jaloersmakende durf en raakheid.
Net trouwens als het volgende gedicht, ‘Onder water’:

Onder water zijn alle lege flessen vol.
De stilte verblijft er geluidloos
als een oud kasteel achter glas.
Als een gedroogd viooltje in een woordenboek.

Soms word je door een lichte bries gestreeld,
als blies er iemand even tegen je wangen.
Ook voel je soms een koele zachtheid
als van een verre waaier afkomstig.

Onder water ben je steeds alleen,
maar eenzaam nooit. Een man van zout
zou er pijnloos, spoorloos kunnen smelten.

Zelfs voor een koning op zijn diepgezonken troon
is het er aangenaam en draaglijk.
Onder water wegen kronen immers minder zwaar.

Dit is geweldig. Je ziet de flessen liggen en de waterplanten bewegen op de stroming. En dan die man van zout. Hoe kómt hij erop!

Dichten is kijken en voelen, luidt hier de les. Paul Snoek toont op een radicale manier wat poëzie moet zijn: recht overstekend, met een arendsoog waargenomen en vanuit het hart genoteerd. De Coninck spreekt over ‘speelsheid’, ‘charmante losheid’ en ‘beelddurf’. Ik moet denken aan de Amerikaanse dichteres Marianne Moore, die taal niet gebruikte om de werkelijkheid mee te beschrijven, maar de werkelijkheid gebruikte om de taal te verrijken.

Nog iets over het ‘Vierde gedicht voor Maria Magdalena’: Paul Claes merkt in Ons Erfdeel op dat de eerste vrouw van Paul Snoek Mylène Vereecke heette. Aan haar droeg hij de negen Gedichten voor Maria Magdalena op. In het eerste gedicht noemt hij haar ‘goddelijk heidens’: een allusie op de heilige hoer aan wie ze haar voornaam dankte (Mylène is een samentrekking van Marie Madeleine). Echter, zo lees ik: Maria Magdalena was helemaal geen hoer, maar een devote leerling van Jezus. Een aangebrande fantasie van paus Gregorius in 591 haalde haar naam (en haarzelf) voorgoed door het slijk. Misogynie van een verdwaalde geest.

Hoe is het met Paul Snoek gegaan? Poëtisch gezien wisselend. Hoewel hij wordt gerekend tot de Vijfenvijftigers, een groep experimentele dichters van voornamelijk Vlaamse origine gegroepeerd rond het tijdschrift Gard Sivik, zoals Gust Gils en Hugues C. Pernath, die zich afzetten tegen de Nederlandse Vijftigers, is zijn werk moeilijk onder te brengen bij die of enige andere stroming. Begonnen als romantisch dichter, evolueerde hij naar meer agressieve en cynische geschriften. Uiteindelijk werd hij een gelaten, pessimistisch dichter, in overeenstemming met zijn manisch-depressieve buien. Zoals De Coninck het formuleert: ‘Snoek overleefde zichzelf. Hij begon zijn werk te recyclen en zelfs te parodiëren’. Artistieke zelfmoord door overleving. Het kan allemaal.

Zo zijn er dus meerdere Paul Snoeks: een vroege, een late en een bipolaire. Hoeveel kamers bezit één huis? Paul Snoek was meerdere dichters ineen. Van alle die dichters kunnen wij boven de grote rivieren nog iets leren, vindt Herman de Coninck: ‘Nederlanders altegader, dat mag niet hoor, dat jullie Paul Snoek niet meer kennen’.

 

 

Bronnen:

  • Paul Snoek – Gedichten voor Maria Magdalena – 1971 – eigen beheer van de dichter
  • Herman de Coninck – De Vliegende keeper – 1995 – De Bezige Bij
  • Paul Claes – De sleutel / Vierde gedicht voor Maria Magdalena van Paul Snoek – 2008 – Ons Erfdeel
  • Wikipedia

 

Foto:

© Lannoo

     Andere berichten

Het jammerhout van de dichters

door Hans Franse     Onlangs vertelde Yvonne Keuls (wat een vitaliteit en geheugen op haar 92ste jaar) op een typisch Haags...