LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

De motregen van de ironie

8 sep, 2024
door Rogier de Jong

 

Onze zuiderburen doen over het algemeen niet moeilijk over grote gevoelens. Over grote woorden trouwens ook niet. Emoties in de Vlaamse poëzie worden hardop uitgesproken – ik heb daar in dit magazine al eens een column aan gewijd.

In het calvinistisch deel van de Lage Landen zijn we terughoudender op dat gebied. Grote woorden en hoge emoties liggen hier een beetje gevoelig. Soms krijg je als dichter een reactie van een redacteur met de kwalificaties ‘larmoyant’ of ‘bombastisch’. ‘Theatraal’ en ‘pathetisch’ worden ook wel gebruikt.

In Nederland is een poëzie ontstaan die zich sinds de Romantiek in een nuchtere richting heeft bewogen, met een schematische tweedeling tussen toegankelijke, biografische poëzie en abstracte dichtkunst, vaak met een nadruk op vorm, die veel te raden overlaat en zich nauwelijks blootgeeft. Hermetische poëzie is daarmee in wezen puriteins. Niet dat dat erg is, alles is mogelijk in Letterenland – ik probeer er alleen maar met een zaklantaarn mijn weg in te vinden.

De Vijftigers rebelleerden tegen de traditionele én vormgebonden poëzie met experimentele gedichten, terwijl de Zestigers op hun beurt dat geëxperimenteer weer te oeverloos vonden en naar een zakelijkheid streefden waarin Schippers kon dichten:

 

Opening van het visseizoen

Eindelijk buiten.
Water is water.
Riet is riet.
Een eend lijkt op een eend.

Maar nu begint mijn vader (62) weer.

Hij noemt waterhoentjes strijkbouten
en vindt dat de maan
ondergaat
als de
zon.

 

Je zou kunnen zeggen dat de poëtica van de Zestigers zich niet alleen keerde tegen het geklodder met woorden van haar voorgangers, maar ook tegen alles wat met hartstocht en bevlogenheid te maken had – het ding was het ding, de eend was de eend; de ‘mededelingenpoëzie’ was geboren. Maar omdat een leven zonder emoties een zielloos spel is, moesten de Zestigers en hun navolgers er toch iets mee, en zo ontstond het schaduwspel van de ironie. Ironie in de poëzie komt in grote lijnen neer op het zachtjes bespotten van emoties door er badinerend over te schrijven, zoals Schippers, of door er afstand van te nemen, zich onaanraakbaar op te stellen, zoals Gerrit Komrij:

 

Noli me tangere

Een vers is ballast. Zorg dat het vergaat.
Je kunt het slopen als je op het laatst
Een bom onder het deel dat er al staat,
Een landmijn in de laatste regel, plaatst.

Steek nu de lont vast aan. Een vrome wens.
Er is geen bom. Je bent gedwongen om
Je vers te vullen tot de verste grens.
Pas na een slalom stoot het op de bom.

Waarom schei je er, op dit punt beland,
Dan niet mee uit? Raak het niet langer aan.
Hier kan het nog. Maar verder gaat je hand.
Een vers moet rond zijn om niet te bestaan.

 

In Nederland waren er wel degelijk kruisridders die de ironie bestreden. De bekendste van hen was de dichter, criticus en oprichter van Hollands Maandblad K.L Poll (1927-1990), die een bewonderaar was van het werk van Menno ter Braak en E. du Perron en die een ‘ironieteken’ in poëtische teksten bepleitte. Poll kwalificeerde ironie als de ‘klimop onder de gevoelens’. ‘Waar zij vrijuit haar gang mag gaan, groeit zij genadeloos over de andere heen. […] De ironie is geen kunstzinnig sentiment, omdat zij bestaat bij de gratie van afstand van wantrouwen’. Los van het feit dat het beeld niet helemaal scherp is omdat ironie geen emotie is, denk ik wel dat Poll een punt heeft. Ironie en vormgebonden nuchterheid wonen in Broek in Waterland vlak naast elkaar.

 

 

Een dichteres die zich volgens Poll in een tijdvak waarin satire en lege virtuositeit de toon aangaven van de ironie probeerde te bevrijden, was Eva Gerlach. Bevatte haar debuutbundel Verder geen leed gedichten die aan vorm waren gebonden en ‘moeizaam bezig waren de werkelijkheid te beklimmen’ (zij was volgens Willem Jan Otten ‘een meer dan gemiddeld hooggesloten dichter’), in haar latere werk en vooral in De kracht van verlamming liet ze dat puritanisme los, mogelijk omdat haar dichtersgeest nu minder bevattelijk was voor de ‘motregen van de ironie’. Of dat haar poëzie wat zuidelijker heeft gemaakt, kan ik niet beoordelen. Ik vind het wel prachtige poëzie – neem dit, een van de twee gelijknamige titelgedichten uit Domicilie:

 

Domicilie

Wij hebben ons gevestigd metterwoon
op deze plek. Met onze ogen dicht
zien wij nog van het andere huis de lichten
over andere omtrekken uitgaan
maar stijl en regel sluiten niet meer aan,

zij laten los, zij kantelen als de boom
waarin wij zaten of het zo was bedoeld.
Al woont nog in je vingers het gevoel
van schors en blijf ik bladeren vergelijken
met groen dat at en ademde voor mij,

het heeft zich van zijn buigzaamheid ontdaan.
Wij voegen ons. Wij komen vast te staan.

 

Het is mooi om te zien hoe een dichteres tegen de tijdstroom van satire en readymades in haar eigen vrije domein ontdekte. Ze heeft haar plek binnen het poëzielandschap gevonden, ze kan de buigzaamheid van het experimenteren met stijlvormen loslaten: stijl en regel sluiten niet meer aan.

Terug naar de ironie: zelf ben ik ervan doordrongen dat echte poëzie een ziel heeft. Als je een goed gedicht leest wordt er iets in je beroerd. Je denkt niet alleen maar: Ha, goed gevonden! maar voelt vooral iets ter hoogte van je middenrif. En dat komt omdat dat goede gedicht emoties weergeeft die je op een sublieme manier raken. Ironie versluiert die emoties door erboven te willen staan, door er misschien wel afstand van te nemen: ‘raak me niet aan’.

Toen ik halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw K.L. Poll tijdens de Nacht van de Poëzie tegen het lijf liep, had hij aan beide armen een mooie jonge vrouw. Ik heb nog nooit iemand zo onverhuld gelukzalig zien kijken. Op de een of andere manier maakt zo’n blik je als zestiger kwetsbaar, alsof je betrapt wordt op een voor die leeftijd ongeoorloofde vorm van genot. In Polls blik was echter geen spoor van ironische grootdoenerij te vinden. Hij wilde geen man van de wereld zijn. Zijn gemoed was geraakt en wilde genieten.

 

 

Bronnen:

• K.L. Poll: ‘Afscheid van de spotters’ in NRC Handelsblad van 10 februari 1984;
• Willem Jan Otten: ‘Wees niet bedroefd nu ik je wakker maak’ in De Volkskrant van 3 april 1987;
• K. Schippers: Een klok en profil – 1965 – Querido
• Gerrit Komrij: Gesloten circuit – 1982 – Arbeiderspers
• Eva Gerlach: Domicilie – 1988 – Arbeiderspers
• Anneke Reitsma: ‘Een labyrint van tijd’ in Het woord te vondeling – 2002 – de Prom

Foto K.L. Poll: © Regionaal Archief Dordrecht

     Andere berichten

Voetballende dichter

door Ko van Geemert   In de tijd dat ik op de lagere school zat, jaren vijftig, begin zestig, was ik zo vaak als mogelijk buiten, op...

Een huis voor dichters

door Hans Franse   Toen ik nog actief was in de politiek van mijn toenmalige woonplaats Bloemendaal werd ik op een bijeenkomst...