LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Een huis voor dichters

15 sep, 2024
door Hans Franse

 

Toen ik nog actief was in de politiek van mijn toenmalige woonplaats Bloemendaal werd ik op een bijeenkomst benaderd door de schrijver Louis Ferron. Hij zocht een werkplek, waar hij zich terug kon trekken om te schrijven, een stille plek en vroeg mij bij de wethouder van cultuur te bemiddelen. ‘Acteurs hebben podia, voor musici bouwen ze concertzalen en studio’s, voor balletdansers balletstudio’s, volledig ingericht met spiegels en barres, beeldende kunstenaars hebben hun ateliers. Wij worden verondersteld aan onze bureaus te werken’. Ik nam het met de wethouder op, die er wel oren naar had, maar uiteindelijk niet kon ‘leveren’ (om het weer eens modieus te zeggen). Louis bleef aan zijn bureau zitten en schreef daar. Of hij ging, zoveel dichters en schrijvers gingen hem voor, werken in een café, waar hij soortgenoten kon ontmoeten. Sartre werkte in ‘Les deux Magots’, ook de Weense koffiehuizen waren verzamelplaatsen. In mijn middelbareschooltijd trad ik in diepe eerbied de cafés Eijlders en Reinders op het Leidseplein in Amsterdam binnen als ik daar de schimmen, nauwelijks herkenbaar door de rook, van dichters’ zag: Campert, Kouwenaar, Elburg en anderen die er omheen zwermden.

De poëzie verdient wel aandacht. Zeker als je ziet dat er van het uiterste noorden tot aan de Franse grens gedicht wordt, alleen of in groepen; er zijn veel poëziecafés, er zijn stads- en dorpsdichters en de vele festivalletjes en festivals trekken veel publiek. Dat is verheugend en toch blijf ik zitten met die vraag van Louis Ferron uit de jaren ‘80. Het was een directe vraag waar op de achtergrond de vraag om aandacht van de gemeente voor de literatuur meespeelde.  Er is gemeentelijk aandacht voor status (poetry international) en incidentele activiteiten, maar een echt constant toekomstgericht literair beleid is er nauwelijks, hoewel er de mogelijkheid bestaat om van de eigen stad een ‘UNESCO city of literature’ te maken, wat volgens Ruud Hisgen Utrecht in 2017 en Leeuwarden in 2019 lukte.
Ruud, vriend en collega van de Haagse Kunstkring, schreef met Adriaan van der Weel het boek De lezende mens, de betekenis van het boek voor ons bestaan (2022). Zo’n tien jaar geleden schreef hij met zeventien literaire instanties een bidbook om Den Haag die UNESCO-status te geven en het literaire gezicht van de hofstad prominenter te maken. Op het laatste moment trok het gemeentebestuur zich echter terug onder het motto dat mensen geen boeken meer lezen. Een paar voorstellen uit dat bidbook: festivals en manifestaties, een wijkplaats voor bedreigde schrijvers en dichters en een huis vol literatuur ‘…een fysieke plek waar literaire activiteiten kunnen worden gebundeld.’

Het had goed gepast in Den Haag, de stad die al in 1400, de tijd van Graaf Albrecht van Beieren een plaats was waar dichters en schrijvers als Dirc Potter, Willem van Hildergaersberch en Dirc van Delft het hof opluisterden in wat later de stad van de internationale Huygens en Louis Couperus zou worden.
Of er in dat ‘huis vol literatuur’ werkplekken voor schrijvers zouden zijn geweest? Ik weet het niet. Ik vind overigens dat de Haagse bibliotheken (nota bene gemeentebibliotheken) het als leesbevorderend centrum goed doen, maar ben het volledig met Ruud Hisgen eens als hij het voor ons geliefde Den Haag een gemiste kans noemt.

Overigens zag ik pas in Neurenburg een zeer luxe huis vol literatuur. Wandelend door de stad kwamen we toen we dorst en honger hadden bij een groot café-restaurant ‘Literaturhaus’, dat zich op het menu presenteerde als een plaats ‘..wo Koch- und Sprachkunst zueinander finden’. We besloten er wat te gaan drinken, maar bleven er ook eten, praten en lezen en rukten ons laat in de avond los van dit pand met veel boekenkasten, vitrines, foto’s van literatuuroptredens en boven een prachtige grote zaal. Aan de tafeltjes las men kranten, tijdschriften en boeken. Mijn vrouw verdiepte zich in een sprookjesboek, ik liep er nieuwsgierig rond, zoals ik dat destijds ook in Leipzig had gedaan. Ik miste hevige discussies, er heerste de stilte der lezers, maar misschien kwam dat doordat het een dag in de week was, nog wel ‘derde Paasdag’. Er waren geen werkkamers, wel hoeken om te lezen en te schrijven. Het was er aangenaam en het zoemde van literatuur.

Ik denk dat het centrum in Alkmaar De Alkenaer erg dicht in de buurt komt van een huis van de literatuur, vooral omdat er in het monumentale pand aan het Ritsevoort 36 ook een antiquariaat aanwezig is, waar oude schatten worden bewaard en verkocht. Ik ben er nog nooit geweest, maar hoop er in het najaar eens te mogen voorlezen in de onvolprezen Reuring bijeenkomsten die Alja Spaan organiseert.  De Alkenaer wil ‘een venster op de wereld bieden en verhalen delen ‘door te verbinden, verrijken en verdiepen’, waarbij de vrijheid van meningsuiting door intellectuele reflectie en dialoog centraal staat. Men presenteert een veelheid aan culturele activiteiten.
Misschien had Louis Ferron voor zijn werk hier een plekje kunnen vinden toen je nog rechtstreeks van Bloemendaal naar Alkmaar kon met de trein. Hij had het ervoor over gehad en zelfs tijdens dat half uurtje in de trein nog kunnen werken.

 

foto’s © Hans Franse

 

     Andere berichten

De motregen van de ironie

door Rogier de Jong   Onze zuiderburen doen over het algemeen niet moeilijk over grote gevoelens. Over grote woorden trouwens ook...

Tenzij er klachten komen

door Jan Loogman   …we spreken af / dat we in een geluid het niet gevoerde gesprek herkennen / de hulp waar niet om werd gevraagd… Op...