LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Christophe Batens

12 sep, 2024

‘de basisvoorwaarde ligt in je eigen goesting of urgentie’

door Alja Spaan

 

 

Christophe Batens is dichter en beeldend kunstenaar. Zijn gedichten verschenen o.a. in Het Liegend Konijn, Poëziekrant en op roer.me. Christophe is klimaatdichter, trad op bij Dichters in de Prinsentuin en leent zich graag voor creatieve kruisbestuivingen met andere auteurs, kunstenaars en media. In februari 2024 verscheen zijn poëziedebuut Hoe doorwaadbaar dagen zijn bij PoëzieCentrum. Christophe is verder communicatiemedewerker in de non-profitsector en heeft een eigen praktijk als (loopbaan)coach en kinder- en jongerentherapeut. In alles wat hij doet is hij een geëngageerde en zoekende ziel.

foto © Ilse Glorie

 

Onlangs debuteerde je met de bundel met de prachtige titel Hoe doorwaadbaar dagen zijn. In de recensie van Meander, Marc Bruynseraede,  wordt gesproken over een late roeping. Kun je iets zeggen over de totstandkoming van deze bundel?
Ik schrijf doorgaans zeer regelmatig. Dat schrijfritme viel een paar jaar geleden echter stil omwille van een nieuwe job, een verhuizing, opleidingen, enz. Het jaar erop brak corona uit en vertraagde de wereld. Ik ervaarde dit als een fijne periode. Plots dienden zich nieuwe gedichten aan, het ene na het andere, soms meerdere tegelijk. Het bleek een manier te zijn om om te gaan met het verlies van een naaste. De gedichten gingen over verlies en zelfverlies, verdriet en onmacht, rouw en troost en hoop en veerkracht. De publicatie in Het Liegend Konijn en Poëziekrant van de eerste cyclus van de gedichten die ik toen had geschreven (toen nog met werktitel Vertakkingen) was een aanmoediging. Ik ben blijven schrijven. Er ontwikkelde zich een verhaallijn, een structuur. Ik denk dat Het schalen van een berg het laatste gedicht was dat ik voor de bundel schreef. Alles leek in elkaar te klikken: de titel, de vier afdelingen, de inhoudelijke balans, de verschillende gezichtspunten, de vormelijke afwisseling, het gedicht dat door de afdelingen heen slingert, enz. In de zomer van 2022 heb ik mijn manuscript naar enkele uitgeverijen in Vlaanderen en Nederland gestuurd om in september het geweldige nieuws van PoëzieCentrum te ontvangen.

Hij geeft ook mogelijke redenen voor dit late debuut. Jij?
Ja, Marc heeft het over de aarzeling van de rivier om zich in de oceaan te smijten (Khalil Gibran). Het late debuut is vooral te wijten aan een late start. Ik schrijf sinds mijn achttiende jaar of zo, maar deed dat enkel voor mezelf. Pas als 40-plusser ben ik wakker geworden, eigenlijk eerder wakker geschud. Het veel te vroege overlijden van enkele leeftijdsgenoten deed me nadenken: wat wilde ik absoluut nog doen in mijn leven? Een te vroeg levenseinde kon ook mij overkomen. Ja, een behoorlijk existentialistische vraag waarop ik het antwoord wel snel vond: ik wilde zuurstof geven aan mijn creativiteit, wilde uit mijn schulp breken. Eerst heb ik me aan de Academie Beeld in Mortsel ingeschreven. Omdat penseel en verf me zoveel plezier gaven, wilde ik datzelfde jaar nog nagaan of pen en papier dat ook teweegbrachten. Ik heb enkele gedichten aan dichters voorgelegd – per mail (Bart Moeyaert) of in workshops (Maud Vanhauwaert) om uiteindelijk op de Podiumacademie van Lier (bij Lies Van Gasse) te belanden waar ik vier jaar heb kunnen groeien. Het bleek de beste beslissing ooit. En een heftige ervaring. Mezelf dichter noemen voelde onwerkelijk en tegelijk helemaal juist aan. Sindsdien ben ik een vollediger mens. Je hart volgen: ik kan het iedereen aanbevelen ;-)

Is je schrijven veranderd door de Podiumacademie? Is schrijven überhaupt te leren?
Ik heb er niet leren schrijven want dat deed ik al. Er leefde een grote honger in mij en die is er gevoed. Ik heb ontdekt wat de mogelijkheden van taal zijn, welke vormen poëzie kan aannemen, wat er al aan poëzie bestaat en wat je al dan niet ligt, waar je plezier uit haalt bij het schrijven, welke gebieden je nog kan exploreren, hoe je een bundel kan vormgeven, hoe je met je poëzie naar buiten komt, enz. Ik kan zo nog even doorgaan. Je krijgt er zoveel aangereikt. Mijn schrijven heeft zich op de academie kunnen ontwikkelen. Je kan dus ongetwijfeld beter leren schrijven op een academie, maar de basisvoorwaarde – voor elke creatieve onderneming trouwens – ligt in je eigen goesting of urgentie. Jacques Brel zei ooit: ‘Le talent, ça n’existe pas. Le talent c’est d’avoir envie de faire quelque chose.’ (Talent bestaat niet. Talent is zin, goesting hebben om iets te maken.)

Onze recensent spreekt over ‘rijke, gemakkelijk leesbare taal met originele invalshoeken’. Aan het eind van zijn bespreking vraagt hij zich zelfs af of je gedichten écht zijn omdat sommige zo goed geschreven zijn. Wat maakt – in jouw ogen – een gedicht goed?
Allereerst bedankt, Marc, voor je lof. Een gedicht is voor mij geslaagd wanneer het zich niet meteen prijsgeeft, dus tot meerdere lezingen uitnodigt en ik nog altijd het mysterie niet helemaal kan doorprikken. Wanneer het een zekere flow of muzikaliteit bezit zonder voorspelbaar te worden. Een weerhaakje is meer dan welkom, iets dat inhoudelijk, ritmisch of qua register je als lezer op een ander spoor zet. Wanneer het gedicht een eigen universum oproept, een eigen taal spreekt. Wanneer het taal hanteert die de geijkte paden verlaat, nieuwe realiteiten opent. Dat hoeft niet spectaculair te zijn, het kan in kleine dingen zitten zoals een onverwachte beeld, woordkeuze of -combinatie. En soms voelt het onwennig aan, maar tegelijk ook speels, gedurfd en uitnodigend. Een goed gedicht opent deuren.

 

Riviergras I

In bergrivieren en kamerplanten
kom ik je vertakkingen tegen.
Ze woekeren om het hoogst.

Willen we ze in water dompelen,
nagaan of ze levensvatbaar zijn?

Willen we ze opvissen, tegen het licht aanhouden,
spiegels van hun hardheid ontdoen?

Het is een strategie. Er zijn er zoveel.

Tijdens het avondnieuws waan je je kreupel
tot ik je vertel hoe doorwaadbaar dagen zijn.

uit Hoe doorwaadbaar dagen zijn


Wanneer ben je zelf tevreden of streef je altijd naar nog beter?
Ik geloof dat het gedicht in de allereerste plaats zelf dicteert wanneer het klaar is. Je kan dat ‘beter’ noemen, maar wat is ‘beter’ in deze context? Ik probeer trouw te blijven aan de oorspronkelijke vonk of intentie van het gedicht. Welk gevoel, welke observatie, welke sfeer heeft het gedicht doen ontstaan? Daar dien ik regelmatig contact mee te maken terwijl ik aan het gedicht werk. Verder let ik op alle elementen die in het vorige antwoord aan bod kwamen. Sommige gedichten zijn vrij snel klaar en je weet wat hun kracht is. Soms vragen ze om een langere rijping. Je moet ze even laten liggen. Dat kan enkele dagen zijn, maar even goed enkele jaren. De afstand scherpt je blik: plots zie je wat aan het gedicht ontbreekt, maar ook wat er teveel aan is.

Je presenteert jezelf als klimaatdichter. Heeft die maatschappelijke taak effect?
Heel zeker, alleen weet je nooit in welke mate. Maar is dat niet met alles wat je doet? Je kan alleen maar overtuigd en eerlijk zijn en zo iemand -misschien- raken. Het klimaat is slechts een van de uitingen van de staat van onze planeet. Veel mensen lijken te vergeten dat we als mens deel uitmaken van de natuur, er niet naast staan. De aarde ziek maken is dus onszelf ziek maken. En omdat we deel zijn van de aarde, van de natuur, kan diezelfde natuur ons helen. We zijn als maatschappij zo sterk afgeweken van onze essentie dat we als maatschappij kreunen onder allerlei vormen van mentale en fysieke ziektes. Contact maken met onze kern en bijgevolg ook met de natuur kan ons heel wat leed besparen en ons vooral beter maken. Niet alleen op gezondheidsvlak, maar ook op sociaal en zelfs economisch vlak. Althans, dat is mijn overtuiging. Omdat poëzie mijn taal is, ben ik klimaatdichter. Ik schrijf niet zozeer activistische poëzie. Eerder zal ik bijvoorbeeld de idee uitdragen dat alles verbonden is en alles een impact heeft op alles.

 

Wier

ooit is het zwieren begonnen
in een porie van de aarde
in de navel van de zee

we waren nat, gruizelig
twijfelden tussen grondtonen
waterkleur en zonneklaar

bodem en oppervlak spiegelden
elkaar en het dak van de wereld
was een begin

van iets anders
van lagen waarvan je niet
weet welke de eerste was

en ze volgden als een oog
waarvan we niet de enige
kijker zijn

in schubben en haartjes
in weefsel van vezels
en blaasjes vinden we

een manier van ademen
het draaien van de wereld, het slingeren van alle leven

het haken van land aan zee en omgekeerd
communicerende membranen

een cirkel
die ons verbindt
met de oerkern, de uitdijende dans van de kosmos
het ontstaan
van nieuwe aarde.

Klimaatgedicht, juni 2023

Groeide je op met poëzie? Wat was het eerste gedicht dat je je kunt herinneren?
Ik ben niet echt met poëzie opgegroeid. Ik denk dat muziek me bij de poëzie heeft gebracht. Bij Dylan vond ik bijvoorbeeld kracht en beeldrijke taal. Serge Gainsbourg leidde me met ‘Je suis venu te dire que je m’en vais’ tot Paul Verlaine. In de jaren ’90 was er de avant-garde muzikant Hector Zazou die naar aanleiding van 100 jaar overlijden van Rimbaud het conceptalbum ‘Sahara Blue’ uitbracht. Het album opent met Gérard Depardieu die een heel kort gedicht reciteert dat mogelijk het eerste gedicht is dat ik me bewust herinner: ‘J’ai tendu des cordes de clocher à clocher ; des guirlandes de fenêtre à fenêtre ; des chaînes d’or d’étoile à étoile, et je danse.’. Rimbaud vond ik heel erg straf: de durf, de vrijheid. Verder denk ik aan de viering van 100 jaar Paul Van Ostaijen in Antwerpen, ook in de jaren ’90. In de bieb kreeg je een boekje mee met 10 gedichten van Van Ostaijen. Een kledingwinkel had op een van de winkelmuren het gedicht ‘Berceuse presque negre’ geschilderd, dat begint met ‘De chimpansee doet niet mee’. Dankzij je vraag bedenk ik nu hoe aanstekelijk poëzie op onverwachte plekken kan zijn.

In een interview met Podiumacademie Lier zeg je dat de bundel gaat over ‘worstelen met verlies’ en ‘zich staande houden in een stroom van emoties’. Je zegt ook ‘het zou me niet verbazen als de lezer er iets anders van maakt’. Is dat teleurstellend?
Neen en dat is net de kracht van poëzie, denk ik. Een gedicht ontstaat in het hoofd, het hart, de hand van de dichter met een bepaalde intentie en een zekere emotie. De lezer of luisteraar wordt geraakt door een beeld(taal), een reeks woorden, een sfeer. Mogelijk krijgt een gedicht zo een nieuwe betekenis bovenop de oorspronkelijke betekenis. Geweldig toch? Iemand schreef ooit: ‘Het gedicht is slimmer dan de dichter’ en ik geloof dat dat onder andere hierover gaat.

Je zegt in het interview dat je ‘niet moet wanhopen’. Hoe dicht daarbij zat je? Op de laatste vraag heb je een geweldig antwoord, je ziet je toekomst als schrijver als ‘iets dat pas begint’. De wereld ligt open voor je?
Niet wanhopen of niet opgeven heeft vooral te maken met de intensiteit van het schrijven van een bundel en dan het wachten op een reactie van uitgeverijen. Het zou ook kunnen verwijzen naar de volharding en de veerkracht die nodig zijn wanneer poëzietijdschriften of -platformen je ingestuurde gedichten niet meteen publiceren. Al was het maar omdat Peter Holvoet-Hansen, telkens ik hem zag, als een mantra herhaalde: ‘Niet opgeven, vergeet niet dat mijn manuscripten wel zeventien keer geweigerd zijn vooraleer een uitgeverij me binnenhaalde!’ Dat sterkt je. Je weet dat niets je in de schoot geworpen wordt. Ik ben enorm dankbaar dat PoëzieCentrum heeft beslist mijn bundel uit te geven. Dat is een voorlopig hoogtepunt en inderdaad een begin. Ik schrijf op dit ogenblik aan een nieuwe reeks gedichten en tegelijkertijd liggen er nog heel wat in de lade, onder andere een hele bundel.

Op de site Schrijvers in Sluis wordt je afstudeerbundel genoemd, Nachtvaarders. Verschijnt die nog alsnog?
Ik hoop het. De bundel ligt eigenlijk zo goed als klaar. Ik zou hem willen actualiseren en eventueel uitbreiden. Even polsen bij mijn uitgever ;-)

Schrijf je met een lezer, de lezer, in gedachten? Heeft dat publiek al vorm gekregen?
Een gedicht schrijf ik in de eerste plaats omdat het gedicht vraagt om geschreven te worden. Pas wanneer het klaar is, komt de lezer of luisteraar op de proppen. En dan treedt de verwondering in want je weet nooit wie je publiek is, maar het publiek is er wanneer er ‘iets’ gebeurt, wanneer een vonk overslaat. En zowel de vonk als het publiek kan je verrassen. Mensen worden geraakt door het onderwerp, een beeld, enkele woorden of je stijl. Je leest een gedicht en ze blijven staan. Je leest er nog een en ze staan er nog altijd. Na een tijdje besef je dat er iets in je gedichten is dat hen weet te boeien of te raken. En dat publiek heeft niet één vorm, maar is verscheiden. Ook boeiend, vind ik, is dat elke lezer wel een ander favoriet gedicht kiest. Het is zo persoonlijk.

 

Toen je hand een gesloten cirkel was
en de zoom van je mond bevroor.

Toen pels mak was, haar verloor
als kruimels voor een nooit ondernomen terugreis.

Toen bedacht je tongen van durf.

Je droom groef een opening aan het begin
van de dag. Wolkengrijs herleefde.

Je zei: de wolf huist dichterbij dan je denkt,
vond dat een geruststellende gedachte.

uit Hoe doorwaadbaar dagen zijn

Je schildert ook. Wanneer kies je voor het schrijven en wanneer voor het schilderen? Je beeldend werk wordt omschreven als ‘veel abstracte doeken en liefst grote formaten waar kleuren vrij spel krijgen en met elkaar in dialoog kunnen gaan.’ Is die dialoog ook in het schrijven belangrijk?
Dat heeft ten dele met de beschikbare tijd en ruimte te maken. Schrijven vraagt enkel een smartphone voor de ideeën en een laptop om gedichten uit te werken. Eigenlijk kan je poëzie overal schrijven. Je moet vooral tijd en mentale ruimte vrijmaken. Schilderen in groot formaat vraagt een atelier waar je je materiaal mag neerzetten, waar je mag smossen, waar je werk mag staan en kan drogen. Het is ook een andere creatieve zoektocht. De ruimte is momenteel niet beschikbaar, de goesting om te schilderen roept wel. Momenteel stil ik die honger met schetsboeken die ik overal en altijd kan vullen. De cover van Hoe doorwaadbaar dagen zijn is trouwens een tekening uit een schetsboek. En ja, de dialoog waar je naar verwijst, leeft heel zeker ook in het schrijven. Gedichten dialogeren inhoudelijk of vormelijk met elkaar. Dat maakt een cyclus, een afdeling of een bundel sterk. Gedichten mogen elkaar echter niet naar de mond praten, voorspelbaar worden.

Bij het beroep ‘loopbaancoach’ moest ik toch even grinniken. Geen dichters in je praktijk?
In mijn praktijk alsnog niet, maar ze zijn welkom ;-) Als therapeut werk ik echter ook als vrijwilliger bij Tejo. Jongeren kunnen bij Tejo anoniem en gratis terecht voor urgente, laagdrempelige therapeutische hulp. Daar heb ik weleens jongeren die poëzie schrijven. Poëzie kan dan een manier vormen om rechtstreeks of onrechtstreeks uiting te geven aan gevoelige en vaak onderdrukte onderwerpen.

 

 

 

     Andere berichten

Interview Iris van de Wetering

‘Literatuur is een plek voor menig mens en zijn of haar ideeën… laat het floreren zoals het is.’   door Alja Spaan - Iris van de...

Interview Jan Kleefstra

Interview Jan Kleefstra

‘Ik schrijf omdat ik het schrijven nodig heb om te overleven.’ door Jeanine Hoedemakers   Jan Kleefstra heeft inmiddels meerdere...

Interview Marc Lonneville

‘Spelplezier is belangrijk.’ door Alja Spaan     Marc Lonneville (Brugge, 1957) studeerde taal- en letterkunde aan de...