We maakten vorige week de winnaars van de Rob de Vos-prijs bekend. Nu is het tijd om kennis te maken met de overige genomineerden gedichten. Vandaag het eerste deel en vrijdag het tweede deel met de laatste gedichten. Wie zijn de dichters die in de top 10 eindigden en hoe beoordeelde de jury hun gedichten? Nu komen we erachter vanuit welke invalshoek zij het thema Overmacht benaderden. Er zitten weer bekenden namen tussen.
(Foto Kris Lauwereys)
Elise Vos is slavist en dichter, ze haalt haar inspiratie uit folklore, mythologie en kunst. Werk van haar hand verscheen in verschillende literaire tijdschriften, zoals Meander, Het Liegend Konijn, Tirade. Onlangs hebben we Elise nog geïnterviewd naar aanleiding van haar debuutbundel Bolster die uitkomt in november bij uitgeverij De Zeef.
–
altijd wordt de molenaarsdochter verleid door de prins
hij laat haar achter met een golf in de buik, een halssnoer
om zich aan de parels te verhangen
een duik onder het rad volstaat om niet meer boven
daar zwijgt vader voor wat goud in de buidel
–
misschien hoor je tijdens het huwelijk uit het water
een klaagzang: ik zal wandelaars sarren
spinnen langs je badende voeten
netten bezwaren met knopen
je andere kind in mijn armen smoren
–
geen kristallen paleis op mijn bodem, ik kies
een wilg met takken die naar de stroming reiken
zie je de krans van veldbloemen die de deining
op het hoofd draagt: vanavond kronen
we de jongste van ons tot koningin
–
ik beloof de oogst te verregenen
waar ik loop, wordt het gras weelderig
gaat het koren overvloedig groeien
tot ik de wolken weer bij elkaar jaag
–
om de alsem waarmee je mij verdrijft, lach ik
terwijl je mijn haren losmaakt, pop van stro
trek je mij uit elkaar onder het gezang van medestanders
voor het ijs op mijn borst breekt
Jurycommentaar van de voorzitter Peter Vermaat
Sprookjes – en dan bedoel ik niet die van Andersen, maar juist die van de gebroeders Grimm – hebben hun wortels in onze vaak angstige onderlagen, waar we bang zijn voor volkomen duisternis, voor plotselinge windvlagen en donderslagen of voor de krachtige hand die ons van achter een stille hoek bij de keel grijpt. Al sinds mensenheugenis worden die angsten bezworen met liedjes, de stilte verdrijvend, vuur en vlam als wapen tegen de duisternis en allerhande rituelen waarin stropoppen, dieren of echte mensen worden opgeofferd omdat er nu eenmaal aan het ongenoemde gapende donker tribuut betaald moet worden.
Dit gedicht zet ons daar meteen bij de eerste regel middenin: de molenaarsdochter wordt verleid door de prins en daarmee wordt een onverbrekelijk snoer van wraak en kwaad in gang gezet. Wat volgt is een wervelwind van beelden, waarin afwisselend de wreekster en de bezweringen aan het lezersoog voorbij worden gevoerd en waarbij, meer nog dan de opgeroepen beelden, de klank van de taal de lezer als een Rattenvanger van Hamelen meevoert naar langzaam donkerende wereld van groene, blauwe en rode olieverftinten. Er is woekering van groei in gras en koren, dreiging van storm en aanzegging van wraak op de achterblijvers, die door hun zwijgen tot daders werden.
Wie de meisjesmoordenaar precies is, blijft in het midden, daarmee suggererend dat een voortdurende en niet tegen te houden reeks in gang gezet is (een diepere betekenislaag van ‘het rad’). Even intrigerend is de laatste regel ‘voor het ijs op mijn borst breekt’. Dit kan zowel een dreiging zijn van een uitbarsting van tot dan toe ingehouden finale afstraffing, maar ook de aanzegging van het verdwijnen van de dunne doorzichtige laag tussen boven- en onderwereld, waarbij de tot dan toe verdronken angsten niet langer kunnen worden onderdrukt en iedereen plotseling naar de strot zullen vliegen.
___________________
(Foto Marcel Kentin)
Hanneke Middelburg (1975) behaalde de shortlist van de Editio debutantenschrijfwedstrijd en ze nam deel aan Dichters in de Prinsentuin. Ze stond al eens in de top 100 van de Gedichtenwedstrijd en haar werk verscheen in literaire tijdschriften. Hanneke verweeft graag zware thema’s, zoals verlies, verbinding en vervreemding met alledaagse beelden om zo een gelaagdheid te creëren.
–
als ik zeg dat ik uit ervaring spreek, lieg ik
het staat nog te gebeuren
–
vader plukt pitloze druiven uit zijn tuin
moeder hangt een hoeslaken aan de waslijn
ik leg kaassoufflés in de voorverwarmde oven
–
het staat nog te gebeuren
–
er zijn geen voorbereidingsvoorschriften
er is geen Kyokushin-verdedigingstechniek
of een kanarie die als eerste durft
–
vader plant lathyrussen
moeder zaait uit
Jurycommemtaar Kamiel Choi
‘Zaaien’ is een kort gedicht dat met sterke beelden de verstrengeling van toekomst en verleden voelbaar maakt. In de openingsregels van het gedicht ontkent de dichter dat het op ervaring is gebaseerd. Dit doet denken aan het bekende credo van Bertus Aafjes, dat dichters de waarheid liegen. Het beschrevene staat nog te gebeuren, maar het moet toch beschreven worden.
In de tweede strofe die over de kindertijd van de dichter lijkt te gaan wordt zeer nauwkeurig een gezinstafereel geschetst. De karaktereigenschappen zijn knap vervat in schijnbaar bijkomstige woorden als ‘pitloze’, ‘hoeslaken’ en ‘voorverwarmde’.
De mededeling dat het nog staat te gebeuren en we ons er niet op kunnen voorbereiden met karate of een kanarie in de kolenmijn, zet de lezer aan het denken. Gaat het toch niet over de kindertijd, maar over een bezoek aan ouders op leeftijd? Gaat het over de harde tegenslagen in het leven die ons allemaal plotseling overkomen en waarvoor we geen woorden hebben?
We zouden dit gedicht zo kunnen lezen dat de taal zelf ons de associaties levert naar datgene waar we ons niet op kunnen voorbereiden: een uitgezaaide tumor of het uitgezaaid worden van iemand as.
____________________
(Foto Jean Mus)
Rob Boudestein (1947) publiceerde gedichten in literaire tijdschriften en gelegenheidsbundels. Hij maakt deel uit van het Light Verse Collectief. Hij won al eens de Plantage Poëzieprijs, de Willem Wilmink dichtprijs en vorig jaar de Poemtata poëzieprijs. Dit jaar verscheen de bundel Beter inkt verspild dan bloed.
(bij een foto)
–
de muren met archaïsche patronen, daaraan:
een toestel dat beknopt de wereld binnenliet
een klok, zich van geen tijd bewust
een mensenkind, gekruisigd
–
daarbinnen dan de tafel met vaal kleed, daarop:
een envelop, lijntjespapier met hanenpoten
getuigen van een laatste maal
omlijst een jonge vrouw
–
en aan die tafel op een stoel – stel ik me voor –
de man, hoe hem het raadsel dan verscheen
en meenam voor een wandeling
naar onbekende verten
Jurycommentaar Hans Franse
Een begenadigd kort gedicht dat een foto beschrijft uit een verleden, ik schat zo in de jaren zestig van de vorige eeuw. Een foto legt een moment van de tijd tijdloos vast voor altijd: de klok staat stil op het moment dat hij gefotografeerd werd. De klok is zich van geen tijd bewust: De wereld moet nog klein zijn geweest: er is een toestel dat de tijd ‘beknopt’ binnenlaat. Is het een tv? Of een radiodistributieapparaat? Wat is dat laatste maal? Heeft het met die brief op ‘lijntjespapier met hanenpoten’ te maken en de envelop moet open zijn gemaakt: ‘getuigen van een laatste maal’. Is het een afscheid?
Wat ging vooraf aan de hier beschreven situatie? Er moet een vrouw in het spel zijn geweest, want de enveloppe en de in hanenpoten geschreven brief omlijsten een foto van een ‘jonge vrouw’. En dan is er de man, aan die tafel met dat weinig joyeuze kleed. De man aan tafel ervoer een raadsel: een vrouw die genegenheid vertoonde? Ook het raadsel blijft een raadsel, maar het voerde hem ver weg, uit de burgerlijke kamer met die beknopte tijd.
Er zit iets surrealistisch in het gedicht, er is een werkelijkheid die duidelijk lijkt: een foto waarbij een tekst geschreven is. Maar door sfeer en verwoording krijgt het gedicht een andere lading, er staat meer dan er staat. Misschien verwijst dat gekruisigde mensenkind wel naar die tragiek. Juist door de benadrukking van het burgerlijke gewone ben je benieuwd naar die onbekende verten. De sfeer heeft toch iets triestigs, het moment wordt gefotografeerd. Er staat meer dan er staat. Dat vond ik de waarde van dit gedicht.
———————————
(Foto Hanneke Van De Kerkhof)
Annika Cannaerts (1964) won vorig jaar de tweede prijs van deze wedstrijd. Daarop volgde een interview met meer gedichten van haar hand. Nu staat ze wederom in de top 10. Annika is Germanist en leerkracht Nederlands. Haar werk verscheen in diverse literaire tijdschriften en ze viel regelmatig in de prijzen. Haar gedichten cirkelen vaak rond thema’s als levensdrift en vervreemding van het lichaam. Ze werkt momenteel aan haar debuutbundel.
–
Op het perron kwam ik mijn ingebeelde vriend van vroeger tegen
een spontaan dansje ontstond toen we aan de kant wilden gaan voor elkaar
vervolgens stapte hij stevig verder op het ritme van de muziek in mijn oortjes
–
wat was hij oud geworden: haren uitgedund, ogen diep
in zijn zwarte jas was hij een van de velen in de menigte
hij prevelde een mantra: ik kan niet, ik ben niet, ik volg niet
–
ik liep hem achterna in het stationstoilet, hij waste zijn handen
boog naar zichzelf in de spiegel en keek me aan
–
met een grauw gezicht zei hij: niets is weerzinwekkender
–
ik wou zoals vroeger een mopje maken maar raakte niet
uit mijn woorden, tekende dan maar een perfecte cirkel
op het aangedampte raam en haastte me om mijn trein te halen
Jurycommentaar Hettie Marzak
In dit gedicht worden realiteit en fantasie, heden en verleden, ik en de ander met elkaar op speelse wijze vermengd. Wat is waarheid, wat is verdichting? De ‘ingebeelde vriend’ van vroeger verschijnt weer als een afspiegeling van een voorbije identiteit, maar de ik-figuur heeft hem niet meer nodig om zich veilig te voelen of begrepen te worden, zoals vaak het geval is bij kinderen. De ‘ik’ is volwassen geworden en neemt afscheid van de kindertijd door op het raam een cirkel te tekenen, waarin begin en einde in elkaar overgaan, een perfecte vorm om een voltooiing aan te geven of de aanduiding van een afgerond geheel.
Zoals de ik-figuur en de fantasievriend elkaar spiegelen, zo speelt de dichter met gespiegelde beelden, de ingebeelde vriend die voortstapt, maar wel op het ritme van de muziek in de oortjes van de ik-figuur. Zoals de ingebeelde vriend in de spiegel niet naar zichzelf kijkt, maar naar de ik-figuur. Ook de titel van het gedicht weerspiegelt die tegenstelling tussen de ik en de vriend: ‘nipt’ wordt vrijwel altijd gebruikt om aan te geven dat iets op het nippertje bereikt is; hier is het omgekeerde het geval.
De relatie tussen gespiegelde en spiegelbeeld, een aloud begrip in de literatuur, wordt hier op originele wijze verwoord in vier strofen van drie versregels, met een cesuur in de laatste regels van de derde strofe. De dichter laat het aan de lezer over om betekenis te geven aan de vrijstaande versregel en uit te zoeken wat er bedoeld wordt met ‘niets is weerzinwekkender’. Maar dat is niet het enige waar je als lezer over na blijft denken: het gedicht is voor veel interpretaties vatbaar en dat is precies wat een gedicht goed maakt. Zo blijf je je afvragen of de ik uit het gedicht de trein nu wel of niet gehaald heeft en zo niet, wat gebeurde er dan? Hoe gaat het verder met de ingebeelde vriend? In dit intrigerende gedicht kun je dagenlang blijven hangen.