door Yke Schotanus
Meander Klassieker 293
Yke Schotanus buigt zich met veel plezier over ‘Goede morgen? Hemelse mevrouw Ping’ van F. Harmsen van Beek (1927 – 2009). Het wonderlijke gedicht stond in haar spraakmakende debuutbundel uit 1965.
–
–
Goede morgen? Hemelse mevrouw Ping
–
is U de zachte nacht bevallen, hebben de on
deugende, geheimzinnige planten naar behoren
–
gegeurd en zijn hopelijk geen van uw overige
zuigelingen aan de builenpest bezweken?
–
Hebt U de interessante nerveuze godvruchtige
vogeltjes, vrome goedertierende mevrouw, al wel
–
bekeken, druk telefonerend van: hallo, met piet,
kom je op mijn tak – o de sierlijke levendige
–
vogels, allemaal allemaal voor de brave poes,
die veelbeproefde droevige moeder. Ja verdomd,
–
deze ziekte, lieve beklagenswaardige mevrouw,
is een wrede rakker en zoveel is wel duidelijk:
–
er valt niet tegenop te baren, waar zelfs het
begrafeniswezen, die intieme huisgenoot, die
–
zeer bekende schenker ook van lauwe melk,
op zijn verlengde achterpoten het ter
–
aarde bestellen welhaast niet meer bij kan
benen, nietwaar, dame Ping, radarbesnorde,
–
dubbelgepuntmutste, mevrouwogige poezin?
Het is nu beter te zitten zonder weemoed in
de rauwe geurige ochtendlucht, nu de zon nog
teder is en de gordijnen levendig in de goede
–
vrolijke wind. O halmstaartige voortreffelijke,
kijk, zwijgzame zwakzinnige allerliefste,
–
er loopt een belangwekkend, héél klein maar
bijzonder lekker beestje tussen de kiezelstenen
–
onder de hemelsblauwe hortensia
–
–
(Aan mijn neerslachtige poes, ter vertroosting
bij het overlijden van zijn gebroed)
–
––
Fritzi ten Harmsen van der Beek (1927 – 2009)
–
–
–
uit: Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten (1965)
uitgever: De Bezige Bij
–
–
–
Analyse
‘Goede morgen? Hemelse mevrouw Ping’ is een van de 19 wonderlijke gedichten uit de bundel Geachte Muizenpoot en 18 andere gedichten waarmee Fritzi ten Harmsen van der Beek (Frederike Martine ten Harmsen van der Beek) debuteerde in 1965. Later zou de auteur haar naam inkorten: F. Harmsen van Beek. De bundel was meteen een succes. Drie drukken in twee jaar.
Nu was de dichteres op dat moment niet helemaal onbekend. Ze genoot enige bekendheid als ex-echtgenote van Remco Campert en als gastvrouw van allerlei wilde bijeenkomsten op het landgoed Jagtlust in Blaricum en figureerde in die hoedanigheid ook al in meerdere literaire werken. Bovendien had ze hier en daar al eens een gedicht gepubliceerd in een tijdschrift, en ze was door Hugo Claus zelfs al eens de beste dichteres van het land genoemd. Verder kenden sommige mensen haar wellicht als schrijver-tekenaar van de laatste verhalen van Flipje van Tiel, de succesvolle strip van haar vader die zij na zijn dood had overgenomen.
Hoe opvallend de auteur ook was, toch waren het vooral de gedichten zelf die opvielen in ’65. En dat zijn ze blijven doen, ook al kwamen er maar weinig bij. Haar roem bleef groter dan haar oeuvre. In goed en kwaad, het verzameld werk, telt slechts een kleine vijftig gedichten, naast korte prozawerken, tekeningen en een beeldverhaal.
Wat er zo bijzonder is aan de gedichten van Harmsen van Beek is heel goed terug te zien in ‘Goede morgen?’, om het titelloze gedicht zo maar even te noemen. Net als de meeste andere gedichten uit haar werk bestaat het uit tweeregelige strofen, doorgaans voorafgegaan door een losse openingsregel en een losse slotregel (plus eventueel een post scriptum, zoals hier, of een titel en een samenvatting). Deze op het oog strakke ordening is echter maar schijn, of contrasteert op zijn minst met wat er binnen de gedichten gebeurt. Daar lijkt alles juist gericht op ontregelen.
Het begint er al mee, dat ‘Goede morgen?’ niet één woord is, met een komma erachter, maar uit twee woorden bestaat met een vraagteken erachter. Het is dus niet alleen een groet en een gelukwens (want die betekenissen klinken gewoon mee) maar vooral een vraag. Komt die vraag op het eerste gezicht nog wat luchtig en woordspelerig over, zeker in combinatie met de eigenaardige aanhef ‘Hemelse mevrouw Ping’, het blijkt al gauw een zeer serieuze vraag. Het hele gedicht draait erom. Kan de morgen goed zijn voor een moeder wier kinderen overleden zijn?
Ik schrijf hier bewust niet moederpoes, want al is mevrouw Ping een poes, het duurt even voordat dat duidelijk wordt, en bovendien worden de verhoudingen tussen mens en dier in dit gedicht behoorlijk op zijn kop gezet. De poes wordt aangesproken als een dame van Chinees keizerlijke allure (dankzij dat ‘Ping’) die vrijelijk kan beschikken over alle vogels en voor wie de planten ‘naar behoren’ dienen te geuren, terwijl de mens zichzelf reduceert tot een gedienstig (uitvaart)wezen dat ijverig dode katjes begraaft en melk serveert. Een geestige omkering die op een mooie manier uiting geeft aan een gevoel van medelijden. Maar dat is niet alles. Ook in andere gedichten identificeren mensen zich met dieren of krijgen dieren een menselijke rol. In het vierluik ‘De poëtische avonturen van Polsmofje en het poesje Fik’, bijvoorbeeld, is het de kat die het huishouden draaiende houdt, terwijl de vrouw des huizes zich bedrinkt. En een van de laatste teksten in het verzameld werk is deze haiku:
reiziger, indien
u ooit een krekel hoort die
help roept, dat ben ik
Het lijkt erop dat dieren de dichteres echt na aan het hart liggen. Als zij in de prozatekst ‘Neerbraak’ uitlegt wat voor (proza)teksten zij wil maken begint zij met: “Een duizendpoot zag ik, in de badkamer, waar zo’n beest natuurlijk niet hoort, en Gratie Gods dat is tederheid, zo’n duizendpoot die zijn toch al zo geringe gewicht verdeelt over al die voetjes.” [cursivering van FHvB zelf] Ze legt dan uit dat dit is wat zij een ‘neerbraak’ noemt en dat ze daarnaar op zoek is. Het gaat haar erom dat de ontroering om het beschreven tafereel deels voortkomt uit de spreektalige formulering, waar bij voorkeur ook weer andere taal in doorklinkt, en ook nog ingaat tegen de norm (ze benadrukt niet voor niets dat mensen duizendpoten normaliter ‘repulsief’ (afstotend) vinden). Een neerbraak (zo schrijft zij verderop) “moet zijn: de neerslag van een gedachte over het een of ander van een schrijver, zó geformuleerd dat een (voor)oordeel wordt doorbroken bij de lezer.”
Hoewel het in deze tekst over proza gaat, lijkt Harmsen van Beek ook in poëzie met ‘neerbraken’ bezig. De taal is spreektaalachtig (bijvoorbeeld met de toevoeging ‘hopelijk’, de vervorming van ‘goedertieren’, en de herhaling van ‘allemaal’), maar nergens gewoon spreektaal. De woordvolgorde wordt veranderd (bijvoorbeeld ‘is u de nacht bevallen’, i.p.v. ‘is de nacht u bevallen’), de spelling aangepast (‘on deugend’), vrijwel alle regels enjamberen, overal duiken nieuwe woorden op, en formele, informele en grove taal wisselen elkaar af (de dodelijke ziekte heet plotseling een ‘wrede rakker’). Steeds vraagt de formulering met een ongebruikelijke wending aandacht en het resultaat is dat de normale orde doorbroken wordt. Niet alleen de verhouding tussen mens en dier wordt op zijn kop gezet, ook de onverhulde aanmoediging op het eind om in het kader van de verliesverwerking feestelijk aan het moorden te slaan ‘onder de hemelsblauwe hortensia’ schuurt, evenals het idee dat de planten de plicht hebben bepaalde geuren af te scheiden. En de formulering ‘Er valt niet tegenop te baren’ is op het ongevoelige af. Alsof gevoelens geen rol zouden spelen als de voortplanting maar gegarandeerd was.
De meest opvallende ontregeltechniek is het overvloedige gebruik van epitheta, oftewel van bijvoeglijke naamwoorden, bijstellingen en andere karakteriserende omschrijvingen van mens, plant, ding en dier. Het is een techniek die vooral bekend is uit het werk van Homerus, maar Harmsen van Beek past hem anders toe. Planten heten ondeugend, vogels zijn interessant, nerveus, godvruchtig en levendig en telefoneren op hun tak. De mens is een ‘uitvaartwezen’, een ‘zeer bekende schenker ook van lauwe melk’ en heeft ‘verlengde achterpoten’. En zon, wind en gordijnen zijn ‘teder’, ‘goed’ of ‘levendig’. Allemaal vertragende toevoegingen, geformuleerd vanuit het perspectief van een mens die zich inleeft in een poes. En ook allemaal omschrijvingen die mens, plant, ding en dier dichter bij elkaar brengen.
Het mooist zijn natuurlijk de epitheta voor de ‘hemelse mevrouw Ping’, zoals ‘veelbeproefde, droevige moeder’ (let op het rijm) of ‘radarbesnorde, dubbelgepuntmutste, mevrouwogige poezin’. Deze omschrijvingen laten zien dat de mens niet alleen gedienstig is, maar ook werkelijk goed en liefdevol naar de poes kijkt. Omschrijvingen als ‘radarbesnorde’ en ‘dubbelgepuntmutste’ veranderen wel niet mijn oordeel over katten, maar maken wel dat ik de snor en de oortjes van een kat voortaan heel anders zie. Opmerkelijk is ook de combinatie van ‘halmstaartige voortreffelijke’ met ‘zwijgzame zwakzinnige allerliefste’. Hiermee maakt Harmsen van Beek de kat in twee regels zowel tot een homerische held als een zwakzinnig maar lief troeteldier.
Met haar meanderende, tegelijkertijd ontregelende en soepele schrijfspreektaal neemt Harmsen van Beek haar lezers in deze en andere gedichten mee in haar liefde voor het leven dat zich uit in de kleinste details en het gevoel niet opgewassen te zijn tegen het overal om zich heen grijpende verval, en de morele regels van de wereld. ‘Wat een ding en ben ik in goed en kwaad’ luidt de eerste regel van het openingsgedicht uit Geachte muizenpoot, en de laatste: ‘Hoe een ding en ben ik zo zoekgeraakt?’ Helaas spreken deze regels niet alleen voor haar poëzie, maar ook voor haar leven, zoals onder andere blijkt uit haar biografie geschreven door Maaike Meijer. Fred Tak oppert zelfs de mogelijkheid dat de dichteres via mevrouw Ping rouwt om het verlies van haar eigen zoon, die verslaafd raakte en die ze daardoor ook voor zijn relatief vroege dood al een beetje verloor. Dat is echter onwaarschijnlijk. Het gedicht verscheen al in 1962 in Vrij Nederland. Toen was die jongen elf en hooguit een beginnende puber. Maar dat het leven wreed is en zij het spoor bijster, dat wist de moeder al wel. En dat de dood je kinderen kan komen halen ook. In het gedicht ‘Inleiding tot een gebed’ (uit dezelfde bundel) is dat, met een verwijzing naar Goethes ‘Erlkönig’, het centrale gegeven.
Yke Schotanus
Verder lezen
- Harmsen van Beek – In goed en kwaad: verzameld werk. De Bezige Bij, 2021.
- Meijer – Hemelse mevrouw Frederike: F. Harmsen van Beek [1927-2009]
- Tak – ‘Goedemorgen? Hemelse mevrouw Ping’ [analyse] fredtak.nl 2024/5/5 https://www.fredtak.nl/gedichten/recensies-gedichten/643-goedemorgen-hemelse-mevrouw-ping-f-harmsen-van-beek,
- A. van der Zijl – Jagtlust. Hollands Diep, 1998
- Bio: https://nl.wikipedia.org/wiki/Fritzi_Harmsen_van_Beek
–
Meander Klassiekers
In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.
Reageren op deze bespreking?
Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
Zelf een bijdrage leveren?
Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres) –
Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers