LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Lucas Hirsch – Kintsurgi

22 okt, 2025

De gebrokenheid van de taal en het leven

door Johan Reijmerink



 Maurits de Bruin brengt in kaart hoe hij zich als joodse Nederlander in zijn boek Geweten (2025) verhoudt tot het zich voortslepende Israëlisch-Palestijns conflict in Gaza. Van huis uit is hem voorgeleefd nooit meer een massaslachting als de holocaust te hoeven meemaken. Nooit meer ontmenselijking, Nooit meer die gruwelen. Nooit meer een huis leeghalen en het gezin dat er woont als een verzameling afgedankte kledingstukken verbranden. Nooit meer een cultuur vermorzelen, gebruiken, geuren, nooit meer zo achteloos staan tegenover de waardigheid van een volk, van mensenlevens. Het kost hem moeite om als zoon en kleinzoon van Holocaustslachtoffers zich niet te mengen in het debat over het optreden van Israël in Gaza na het moorddadig optreden van Hamas op 7 oktober 2023. Als joodse Nederlandse schrijver en dichter weet hij zich geroepen zich erover uit te spreken.

De dichter en schrijver Lucas Hirsch ervaart nog altijd als nakomeling van een grootvader en -moeder die de Holocaust hebben overleefd en die de nawerking ervan levenslang hebben ondervonden, de ‘uitverkorenheid’ van het joodse volk. Hun levensgeschiedenis vormt een belangrijke eerste afdeling ‘Ashuis’ van zijn zesde bundel Kintsugi (2025). Blijkbaar zet dit intergenerationeel probleem zich ook in zijn leven en dichterschap voort en heeft hij het onontkoombaar gevonden om zich tot de huidige oorlogsomstandigheden in Gaza te verhouden. Eerder schreef hij vijf bundels: Familie gebiedt (009), Tasten (2009), Dolhuis (2012), Museumgedichten (2013-2017) en Wu wei eet een ei (2020).

Hirsch opent zijn bundel met een citaat van Joan Didion: ‘I’m not telling you to make the world better, because I don’t think that progress is necessarily prat of the package. I’m just telling you to live in it.’ Een realistisch statement, dat niet gerust stemt. Enkel in je persoonlijk leven is van belang kansrijke momenten te creëren waarin het leven even zijn schoonheid toont. Daarbuiten woekert de dreiging. De roman Shotgun (2022), de bundel Kintsugo (2025) vormen samen met de nog te verschijnen dichtbundel Ankers hemelwaarts een drieluik.

De bundel opent met het titelgedicht ‘Kintsugo’ als proloog. Kintsugo is een Japanse kunstvorm en filosofie en betekent de gouden verbinding. Ze eert de geschiedenis en het herstel van een gebroken voorwerp en symboliseert dat imperfectie en sporen van ouderdom schoonheid en waarde toevoegen, wat ook een metafoor kan zijn voor het accepteren en helen van persoonlijke tegenslagen. In die zin vertegenwoordigt dit gedicht het algehele proces waaraan het ik zich in deze bundel onderwerpt: de gebrokenheid onder ogen zien en daarmee een weg vinden in het leven. De ‘taal waarin / gesproken wordt, de poëzie / die ik versta, / verlichaamt, maakt bang / maar mondig.’  Het is het ik duidelijk dat hij in dit leven ergens heen moet met zichzelf.  Hij en de taal moeten iets met elkaar. Hij voelt de behoefte aan die gebrokenheid iets te doen. Over die gebrokenheid gaat deze bundel. De scherven aan elkaar lijmen. Zelfinzicht, erkenning wie je bent, wat je voorgeschiedenis is, waar je vandaan komt, bij wie je hoort en de consequenties die dat met zich brengt. Men gaat immers niet alleen, zo blijkt, over de eigen identiteit.

In de eerste omvangrijke afdeling ‘Ashuis’ ontkomt het ik niet aan zijn familiegeschiedenis. ‘Het werkwoord familie’ is in principe voor hem een gevarenzone. Een oma en opa met een oorlogshart verschijnen op het toneel, een roedel vergaste familieleden, en enkel een taal die ‘trauma’s temt’. Een oma die voortdurend waakzaam was op een nieuwe noodtoestand, begeleidde haar man in het verstouwen van zijn oorlogsleed, opgedaan in de werkkampen van Vught tot Grosz-Rosen. Ze verteerde en stierf een vroege dood. Opa werd beheerst door nachtelijke dromen. Gebit in een glas water uit angst voor het afbijten van de tong. Als het ik zijn tanden poetste vertelde opa over zijn ervaringen met Het Rode Leger: ‘Toen dementie als het Rupsje nooit genoeg mijn opa’s geest aanvrat, / was opa voor het laatst [nog] een overlever.’ De familie wilde niet dat opa gecremeerd werd. Van Opa’s verloofde dacht men dat ze in het kamp het leven had gelaten. Ze bleek daags voor de bevrijding op een voettocht vanuit Auschwitz naar Grosz-Rosen aan een voetinfectie te zijn gestorven: ‘Hoe een naam als een anker een lijf en een leven verzwaart: mijn tante draagt die van / de vermoorde verloofde van mijn opa.’ Handen wassen was voor opa en oma een kleine oorlogsdaad. Maar het ik wenste daardoor ‘de oorlog uit mijn genen [te] boenen.’ Een onmogelijke mogelijkheid.

Macht heeft een naam, maar ook de zondebok: ‘Mijn naam roept ongemakkelijke vragen op.’ Als het ik op de middelbare school over zijn opa vertelt, en de Holocaust, is er een jongen die lachend naar hem sist alsof er gas uit zijn longen loopt. Het ik ’blijft gevangen in een tandeloze droom.’ Hij wenst zijn Holocaustontkenners ‘een nachtje dromen als opa’ toe, maar ook al die onverschilligen en complotdenkers. Er bestaan in het spreken over de Holocaust ‘geen moeilijke woorden, enkel maar woorden die je wel of niet kent.’ Alle vooroordelen worden op hem afgevuurd: ‘Of ik van het warenhuis in Amsterdam ben.’ Maar hij heeft ook nog van moederskant een Indische bloedlijn. Toch is niet de huid die ongemak bij anderen oproept, maar altijd zijn naam. Hij telt voor zichzelf op wie hij is: ‘Joods bloed, Javaans bloed, Chinees bloed: allemaal bloed van Lucas Hirsch: ‘Ik deel mezelf omdat ik wil, [zo zegt hij tegen de ander], dat je weet wat je cancelt. / Ik tel me op zodat je ziet hoeveel ik ben.’ Meer dan de jood waarvoor men mij houdt.

‘Vier mei is voor mijn familie stilstand water’, waarop niet speciaal aan de bevrijding wordt gedacht. Ons DNA is afgestemd op de dodenherdenking: ‘Is het even of we twee minuten / niemand zijn, bevrijd.’ En is er die hartstochtelijke wens ontslagen te worden van ‘mijn curieuze DNA. / Van mijn brandende verwanten, huis en haard’. ‘Ontsla me van mijn vonkende genen’, roept het ik uit. De Holocaust blijft als een giftzwam met zijn ondergronds wortelstelsel werkzaam in het bloembed van zijn genen. In een vat van tegenstrijdige gevoelens is er de dankbaarheid voor het leven, maar het ik heeft er net als zijn opa niet om gevraagd. Het verdriet zit diep. Terwijl zijn opa met een pincet het verhaal met zachte stem vertelt, trok hij een loszittende tand uit de mond van het ik. Terugkijkend leek het wel alsof hij niet een tand uit maar in de mond plantte, ‘een minuscule vonk’.

Als je het kind had gevolgd
dan was je uitgekomen waar ik nu ben,
me buigend over een openstaande mond,
brandend van discipline, vonkend
boven gedichten over tandeloze nachten
en tederheid.

In een droom ziet het ik zijn opa slapen. Een familie trekt langs, een leven. ‘Een vorm om dankbaar voor te zijn.’ Een bezoek aan het Holocaustherdenkingsmonument in Amsterdam roept ambivalente gevoelens op, maar ‘iedere vondst is een schat, / een kleine dood, herkenning / in de lijn / een knoop ontwaren.’ Dichter bij de doden kan men niet komen.

Als we de stukken niet zien,
wie verzamelt ons dan?
Wie zet pijn terug in elkaar?
Benoemen is tot leven wekken,
kintsugi de scherven lijmen,
behouden door te stapelen,
een muur slechten.

Het tweede deel van de bundel ‘Toen ik brak’ is gewijd aan de dood van zijn vriend en advocaat  Derk Wiersum (1975-2019). In de roman Shotgun, aan hem gewijd, staat de uitspraak: ‘Alles komt goed, maatje, herinner me, begraaf me. Daar ligt de overgave die je zoekt. Maak me poëzie.’

Met een emmer op zijn hoofd, waarop ritmisch roffelende regendruppels vallen, staat het ik zich nadrukkelijk voor te stellen wat het betekent dat de gestorven vriend er niet meer is. De vraag herhaalt: ’Ik ril van het leven / dat ik tot me rijg.’ Dat ontwortelde gevoel ontwricht, legt bloot. Daarin ontvouwt zich een antwoord dat een mens kan ontvangen als hij gebeden heeft. De wereld om hem heen gaat door maar hij staat stil. Hij lijkt aan zichzelf te ontkomen. Met de poëzie meent het ik dat het met de situatie wel uit de voeten kan. Het blijft moeilijk te wennen aan de realiteit van de dood, en de poëzie ervan. Geregeld denk het ik dat de dood dood is. De rouw is ook ‘een anker / dat me net niet / kopje onder trekt.’ Net zoals het leven van de soldaten in de loopgraven in WO 1 stuk was, zo voelt het ik zich buiten adem. Hij vraagt zich of de maand september nog enige symbolische betekenis heeft tegen de achtergrond van de dood van zijn vriend.

De afdeling door zijn er de momenten dat hij meent de ander door zijn dromen te kunnen wekken, maar de dood gaat door. Soms gaat hij een spiegelgevecht aan met de dood waarin ze een spelletje dood spelen. Hoe het ik ook zijn gevoelens van rouw en verlatenheid manipuleert, hij duwt ‘verdriet de heuvel op. / deze dood, deze eindeloze dood.’ Of zoals hij het zelf omschrijft: ‘Je uit me wassen / lukt me niet.’ De inleving gaat zo ver dat hij in zijn droom de ander ’s ochtends op de stoep voor zijn huis ziet staan, Voortdurend verstoort de dood zijn evenwicht. Maanden later trekt hij zichzelf als Münchhausen uit de modder. Je dood komt net als ik tot rust kom. Het ergste lijkt geweest, maar de rouw moet voort: hoe hoog, hoe lang nog. Het maakt ten diepste eenzaam. De poëzie is het enige middel om zichzelf te ervaren tegen de rouw en dood in: ‘’Vind ik de taal achter de dingen die zijn, / word ik de woorden / Belichaam ik je dood. Je dood kreeg uiteindelijk ‘taal, kreeg lichaam, mijn herinnering.’’ Zeggen of schrijven dat je dood bent, is niet genoeg. De lading wordt uiteindelijk door dankbaarheid gedekt over ‘wie je was, wie wij waren’.

Tot slot de epiloog. Een vooruitblik op de toekomstige bundel Ankers hemelwaarts. Het ik neemt afstand tot zijn familielijn. Hij heeft voldoende innerlijk getoond: ‘Ik lag lang genoeg bloot. / Ik werp mijn ankers hemelwaarts.’

Hirsch heeft met Kintsugi een openhartige bundel geschreven die autobiografisch is, maar zijn universele betekenis blijft behouden. Het proces van gebrokenheid is inzichtelijk getoond en evenals de poging een nieuwe verbinding en doorgang te vinden. In beide afdelingen spelen fenomenen een rol die een mens overstijgen en waarmee hij moeilijk omgang kan vinden: te behoren tot een familie met zulke ingrijpende gebeurtenissen en de dood van een vriend. Weerzin en rouw zijn ervaringen die diep insnijden in de menselijk ziel. Ten slotte eindigt deze moeizame worsteling in een hemelwaartse gerichtheid. Krachten sterker dan wijzelf bewegen ons door de gebrokenheid van het leven heen.

____

Lucas Hirsch (2025). Kintsurgi. De Arbeiderspers, 64 blz. € 20,00. ISBN 9789029547840

     Andere berichten

Anne Carson – Glas, Ironie & God

Anne Carson – Glas, Ironie & God

De tanden van de taal door Peter Vermaat - - Het is goed dat Marijke Emeis haar vertaling van Anne Carson’s Glass, Irony & God besluit...

Peter Holvoet-Hanssen – roodvos

Peter Holvoet-Hanssen – roodvos

‘Er was eens een vos die kon vliegen in zijn hoofd’ door Francis Cromphout - - Met dit sprookjesachtig vers heeft Petere Holvoet-Hanssen...