Jelmer Esmyn van Lenteren (Maasdijk, 1987) ziet alles zwart-wit; heeft zijn vrouwelijke kant een naam gegeven (IPA: /ˈæzmɪn/); woont op het internet en draagt op meesterlijke wijze neorealistische Sturm und Drang voor, in T-shirts met teksten als “Shakespeare hates your emo poems” onder vintage bretels. Op 27 oktober verschijnt zijn poëziedebuut Het is koud waar ik niet ben (Proces [ ] Verbaal, Nijmegen).
Alja Spaan ging in gesprek met hem.
foto Levina van der Maas
Ik kom je op het internet overal tegen, je bent bijna dwingend aanwezig. Is dat een noodzaak, strategie, toeval of gewoon leuk?
Het zou wat flauw zijn te antwoorden dat voor alle genoemde redenen iets te zeggen valt. Uiteraard is het noodzaak van jezelf te laten horen, vindbaar te zijn en geregeld (nieuw) werk te plaatsen, mits je natuurlijk als doel hebt digitaal publiek te bereiken, geïnteresseerden op de hoogte te houden en – het blijft een droom – een handjevol fans enthousiast te laten blijven. Die noodzaak dienende, is het niet gek als strategie zichtbaar te zijn, maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat wanneer het gaat over (lange termijn) plannen, ik niet bepaald een strateeg te noemen ben. Beter zou zijn te zeggen dat het overal en nergens opdoemen in zoekresultaten, op websites en sociale media een gevolg is van overmatig enthousiasme, niet altijd even sterk uitgevoerde ideeën en een combinatie van het geluk en de pech van het internet. Daar waar je in een handomdraai een profiel, pagina, filmpje of noem maar op aanmaakt, vol schrijft, uploadt en waar het tegelijkertijd eeuwig lijkt te worden onthouden. Het is meestal zeker gewoon leuk, niet zelden minder prettig tot soms zelfs behoorlijk naar. Van sommige dingen heb ik liever niet dat het nog te vinden was.
Achteraf
Wie een heleboel bewaart, kan op een dag teruggaan
in de tijd en bij een foto zeggen ‘kijk, hier was ik’
of van wat zomaar een papiertje lijkt beweren
dat er snoep in zat dat niet meer wordt gemaakt.
Wie daar naar zit te luisteren, wil horen hoeveel beter
alles ooit geweest is en hoe het ook wel meevalt
dat verschil met nu. Het niet kunnen laten
aan wie zoveel bewaarde te vragen of er iets tussenzit
wat hij of zij het meeste mist. Hij of zij zal zeggen ‘ja
van de dingen die je in de hand hebt of kunt houden
zijn er wel een paar verdwenen en daarmee gestegen in waarde.’
‘Zoals?’ ‘Zoals de afgeknipte haren van een pop
het hobbelpaardje waar je vader je van zeggen moest
“je past er niet meer op.”
Het meeste, toch, het lef waarmee je dat ontkende, bleef zitten
tot het helemaal was ingestort. Je ideeën die achteraf
pas nergens op slaan, maar waarmee je toen alles nog moest
gebeuren naar later keek en dacht “zo ga ik het doen en zo
maar zeker zo niet” en de vastberadenheid waarmee je besloot
“dit ga ik nooit vergeten”. Hoe daarvan net als toen al ook nu
niks meer bestaat. Je het desondanks onthield. Hoe het achteraf…’
Een foto waarop je als kleuter beteuterd laat zien: met deze hoepel
kan ik niet meer hoepelen. Hij is geknakt. Ik krijg hem maar niet rond.
Je zegt in een profiel dat je ‘van alle mensen vooral jezelf het slechts begrijpt’. Wat betreft de buitenwereld is dit geheel wederzijds. Is dit koketteren met de dolende kunstenaar, de zwarte ziel, de loner?
Nee, hoor, dit is vooral gekkigheid. Ontstaan uit de weerzin tegen het schrijven van de vaak gevraagde biografie voor bij publicaties of aankondigingen van voordrachten. Natuurlijk zit er een kern van waarheid in, echter ik zou mezelf nooit onbegrijpelijker opstellen dan iedereen van zichzelf nu eenmaal is. Dat zou arrogant zijn, en arrogantie veins ik liever dan dat ik het met trots uitdragen zou.
En hoe verhoudt zich dat dan tot al die optredens en verschijningen in de sociale media?
Ietwat de draak steken en tegelijkertijd flemen met het zijn van een loner verhoudt zich prima tot optredens en digitaal opdoemen. Enerzijds om de eerdere uitleg en anderzijds omdat ook een loner zich prima kan bewegen binnen groepen mensen en in virtuele massa’s. Niet in de laatste plaats vanwege het simpele feit dat een podium vaak de plek is waar iemand weliswaar in het middelpunt van enige belangstelling staat, maar nog het meeste met niemand direct rond zich staat. Sociale media zijn voor de mens die gesteld is op rust natuurlijk helemaal een uitkomst; je kunt er zijn wanneer je wilt, wegblijven evenzo en mocht het naar je gading zijn een ander deel van jezelf of zelfs ander persoon zijn.
Ik dacht aan provocatie toen je in een ander profiel noemde dat je langzaam blind wordt maar tot mijn schrik is dat de realiteit. Hoe verwerk je dat?
Het is niet gek dat het overkomt of kwam als provocatie, ik heb niet zelden de grenzen opgezocht van het benoemen van de minder gelukkig makende zaken van mijn leven. Toch sta ik achter het leeuwendeel van mijn ‘provocaties’ omdat veel nu eenmaal gewoon benoemd moet kunnen worden. Zo voel ik dat. Mijn ogen en hun aandoening heb ik heel mijn leven al bij me, zodat de acceptatie er eigenlijk al wel jaren is. Het langzaam minder zien, steeds slechter zien en vervagen van het begrip van anderen is daarom geen enorm probleem. Ik schrijf er graag en makkelijk over, mag soms geloven dat ik het als mijn kracht in kan zetten en omdat het nu eenmaal lukt, draag ik nu al jaren niet meer van papier voor maar uit mijn hoofd. Iets wat in mijn geval de performance nogal ten goede komt al zeg ik het zelf.
Wat heb je tijdens de opleiding Writing for Performance (Utrecht) vooral geleerd? Is dat bijvoorbeeld ook hoe je jezelf moet promoten?
Dat is een goede, ja. We kregen het destijds redelijk nieuwe vak Cultureel Ondernemen. De naam is nogal self explainatory me dunkt! Verder heb ik er geleerd dat wat een ander je adviseert op basis van jouw tekst toepassen niet erg is, überhaupt het omgaan met felle kritieken en het heeft me, temeer dankzij de warme en wijze ondersteuning van wijlen Cees van der Pluijm, in doen zien dat ik door moest gaan met het schrijven van poëzie.
We delen de liefde voor Herman de Coninck. Kan je je de eerste keer nog herinneren dat je hem las?
Dit is de leukste vraag die ik ooit heb gekregen. De Coninck is oprecht de reden dat ik schrijf. En ik weet als de dag van gisteren hoe dat was, de eerste keer dat ik hem mocht lezen. Ik stond voor de boekenkast van mijn broer Lars, hij is Neerlandicus geworden later. Ik moet een jaar of twaalf geweest zijn. Een mooi ingebonden tweetal boeken ving m’n aandacht, ik sloeg het dikkere deel open op wat altijd mijn lievelingsgedicht is gebleven, namelijk Verjaardagsvers. Mijn bundel heeft een fragment uit dat gedicht als motto. Ik las het, moest huilen en vroeg stotterend aan mijn broer of ik het mocht lenen. Dat mocht wel! Ik las het eerste én tweede deel van a tot z tot a tot z en nog een keer. Ik was verkocht en wilde nooit meer iets anders schrijven dan poëzie.
Je was Meander al eerder opgevallen. Je stond op het poëziepodium Ongehoord als ‘de keus van’ en ook had Rob de Vos een interview met je. Daaruit bleek dat je een goede lerares Nederlands hebt gehad en een stimulerende vader. Wat moet je nog meer hebben om te kunnen dichten?
De lerares en vader komen natuurlijk goed van pas, maar ik denk dat het kunnen dichten zelf daaraan vooraf zal moeten gaan. Evenals niemand dat is, ben ook ik niet de persoon te vertellen wat ervoor nodig is te kunnen dichten, overigens. Het enige dat gigantisch van pas komt, is een interesse in poëzie. Veel lezen, luisteren, om je heen kijken, dromen, doen, laten en de hele mikmak.
Bedtijd
Van de periode dat je nog te jong was om met veertig jaar
oudere mannen te slapen heb je geleerd dat het nooit te laat is
voor een kind van twaalf om te geloven dat bedtijd niet bestaat.
Het meisje van de pasfoto die een tijdje in je pinpashouder zat
vraagt of het daarom is dat regelmatig als ze je voorzichtig aanraakt
jouw ogen dichtgaan en je doet alsof je heel diep slaapt. Jij denkt ja.
Vertel haar het verhaal van Loek. Je rende op hem af, riep papa
maar pas nadat hij zich had omgedraaid, je naam verkeerd had uitgesproken
en naar je echte vader wees, besefte je dat iedereen ernaast zat.
Dat alle kale mannen vaders lijken en jij juist een vader wilde
met een paardenstaart. Dat zulke vaders thuis zijn als dat nodig is.
Niet aan het werk of weg als jij met iemand die je dan maar hebt verkozen
aan de telefoon hangt en die zegt dat hij je alles kan beloven.
Een bed zonder tijd. Warmte en zijn ogen die je telkens weer vermijdt.
Zijn er onderwerpen waar je niets mee kunt? Is je eigen generatie je doelgroep?
Ja, zeker zijn er onderwerpen waar ik niets mee kan. Ik kan er echter niet zo één twee drie opkomen, nu, maar dat komt denk ik door het simpele gegeven dat ik er niks mee kan. Dan ga ik ze ook niet oprakelen. In termen als doelgroep denk ik niet graag, ik merk dat ik door de jaren heen heel veel soorten publiek heb gehad en die vaak heb kunnen bekoren en soms totaal tegen me in het harnas heb gejaagd. Om nu te zeggen dat mijn poëzie voor alle leeftijden is, lijkt me wat hoog gegrepen. Kinderen tot een jaar of twaalf kunnen denk ik niks met m’n werk of zouden er beter van wegblijven. Maar of de vergrijzing mijn afzetmarkt nu zal doen groeien, betwijfel ik ook sterk.
Aan de vooravond van doodgewoon weer
Tegen het einde van recordbrekende hitte, golft het
van de onbedoelde creativiteit. Een barman rolt
op een kruk een ijssjaal van een theedoek.
De conducteur steekt drie minuten pure kunst
in het wakker krijgen van een jongen, ze assisteert hem
te zorgen bij zinnen te komen. Geen boete, wel hulp.
Zwarte vrouw profileert zwarte gast. Neokolonialisme
wordt door zichzelf keihard teruggepakt. Een zegen.
Of de regen komt, vragen twee kindjes aan een agent
die bij hen neerhurkt. Ze zegt: ‘Morgen naar het schijnt.’
Kinderen die denken dat polities alles weten, onschuld
in de puurste vorm. Ondeugd evenzo: ‘Regen schijnt niet!’
Bij de Febo gaat de discussie over mosterd op vitaaltjes.
De relativiteit slaat toe. Het leven is verhaaltjes.
Ben je tevreden met je debuutbundel? Hoe kritisch ben je? Het boek, zo staat op de site van de uitgever, zal verkrijgbaar zijn op papier en lossless audio, voorgedragen jou. Toch nog ouderwets gedrukt dus, wat heerlijk!
Ik ben heel tevreden. Het is een lange weg geweest, met veel broodnodige periodes van twijfel, herschrijven, schrappen en algehele wanhoop en minstens evenveel overbodige omwegen, haast te veel meelezers, vertragingen en in niets verzande sprintjes. Nu het af is, ben ik vooral trots. Kritisch ben ik zeker. En perfectionistisch. Ik weet nu al een komma in de bundel aan te wijzen die ik er niet in had willen hebben.
Zonder woorden ben je nog verder van huis, lees ik op je uitgeverssite. Volgens mij kan je niet verdwalen.
Ik heb zoveel lieve mensen om me heen, zonder hen zou ik niet weten waar ik het voor deed. De woorden slaan bruggen tussen hen en mij. Ik beschouw mezelf als een onmiskenbaar grote bofkont.