Maurice Broere (1953) woont in Dordrecht en is docent Nederlands. Hij studeerde Nederlandse taal en letterkunde aan de Universiteit van Leiden en specialiseerde zich in moderne letterkunde.
Alja Spaan stelde hem een paar vragen.
foto Marion Oosting
Wanneer las je voor het eerst poëzie?
Op de christelijke lagere school waar ik mijn schoolcarrière begon, moesten we elke week een psalmversje leren. Wat ik over het algemeen trouwhartig deed. Wat de inhoud betekende, ging totaal aan me voorbij. Het waren voor mij vaak een soort bezweringsformules. Tot ik in de hogere klassen een onderwijzer kreeg die met ons de versjes analyseerde en ons duidelijk maakte wat de achterliggende gedachte was. Een van de weinige dingen naast een grondige Bijbelkennis die ik van die christelijke opvoeding heb overgehouden.
Later op het middelbaar onderwijs had ik het geluk een docent te treffen die dol was op poëzie en tijdens de lessen literatuurgeschiedenis vrijwel alle gedichten besprak die in Lodewick stonden. Op die manier heb ik veel gedichten tot me genomen en ging ik zelf ook bundeltjes bestuderen. Ik herinner me uit die tijd bundels van Nijhoff, Van Ostaijen, Cees Buddingh’.
Later tijdens mijn studie is dat alleen maar meer geworden.
Hoe ben je bij Meander terecht gekomen?
Voor mijn lessen ben ik altijd op zoek naar eigentijdse dichters, natuurlijk passeren ook de bekende dichters, maar het is erg interessant om de leerlingen kennis te laten maken met de hedendaagse poëzie en tijdens mijn zoektochten kwam ik Meander tegen. Ik abonneerde me op de nieuwsbrief en vanaf die dag werd ik wekelijks op de hoogte gehouden van de stand van zaken in gedichtenland. Toen ik ruim een jaar geleden een oproep zag, waarin recensenten gezocht werden, heb ik gesolliciteerd!
Je bent recensent. Wat vind je leuk aan deze klus?
Onderwijs is echt een passie van mij, ik doe het al vele jaren met veel plezier, maar er komt een moment dat je toch iets meer wilt en dan is het boeiend om je te verdiepen in dichtbundels, analyses te schrijven en die te delen met anderen. Eigenlijk is het een soort compensatie voor het wetenschappelijk gemis. Bovendien komt er steeds een nieuwe bundel binnen, waardoor je toch een aardig beeld kunt vormen van het poëzielandschap.
Wat voor rol heeft taal in je leven?
Een heel belangrijke rol: ik lees veel en graag vanaf het moment dat ik leerde lezen. Voor mijn werk probeer ik op de hoogte te blijven van de stand van zaken in onze vaderlandse literatuur en dat betekent veel boeken verslinden. Naast lezen vind ik het geweldig om cryptogrammen op te lossen. Het liefst de puzzels die je op zaterdag in de landelijke dagbladen vindt. Samen met mijn vriendin los ik die in het weekeinde tussen de dagelijkse bezigheden op.
Twee favoriete gedichten en een van mezelf:
Soms, als je ‘s winters op ‘t besneeuwde pad
Soms, als je ‘s winters op ‘t besneeuwde pad
Wandelt langs beuken, vind je een plekje diep
In ‘t bos – ‘t is, of een stukje zomer sliep,
Dat met de zwaluwen mee te gaan vergat:
Geen sneeuw. Een herfstdraad. Mos. Een mug. Gepiep
Van ‘t meesje tussen zonnig roodbruin blad.
‘t Is, of je haast de toverwoorden had,
Waarmee je zon en zomer wakker riep.
Zo vind je soms, als je oud wordt, plotseling
Diep in je ziel een kleine herinnering
Van toen je een kind was, alles warmte en zon;
En ‘t schijnt, alsof zo dad’lijk ‘t visioen
Werklijkheid wordt – ‘t lijkt bijna net als toen –
Heel even is ‘t, of je haast tov’ren kon.
(c) J.A. dèr Mouw
uit bundel Brahman I
Vriendschap, een fragment
Vriendschap herinner ik
mij als een reis van
de tastzin naar de reukzin,
van nerveuze vingertoppen
naar een haast feilloze neus.
Denkend aan vriendschap denk ik
dan ook vooral aan een les
in zintuiglijke waarneming.
Ook schiet mij nu de oude belofte
door het hoofd dat vriendschap
altijd het licht zou laten branden,
en voel ik weer de stevige
stappers aan mijn voeten
want zo’n reis onderneemt
men niet op balletschoenen.
Van vriendschap, die een wolk
van warm vlees zou zijn,
resten nu nog steeds de botkruimels
in een zeemleren buideltje
op mijn borst, een amulet
die mij beschermt
op de welhaast eindeloze reis.
(c) L.F. Rosen, uit Tirade 393, 2002
Tijdstroom
Zittend achter een groot glas bier
op het Groothoofd, zie ik terwijl
het bedienend personeel even
net buiten de deur een sigaretje
rookt, de glinstering van het zonlicht
op de altijd bewegende rivier,
alleen onderbroken door de schepen
die de stroom doorsnijden en het water
schuimend achter zich laten.
Dit water weet niets van vroeger
of wat er nog komen gaat, maar
honderden jaren stroomt het langs
deze kade en dat zal nog eeuwen
zo doorgaan, het zal langer duren
dan de tijd die het bier uit mijn
glas nodig heeft om mijn maag
en darmen te passeren, al zal
de aangename bittere smaak
mijn gevoel van tijdloosheid
in lichaam en geest versterken.
(c) Maurice Broere, 2012