Maar waarom schrijft Pessoa dan in een ander gedicht over lente die zal komen-
hij dan al dood is. Jezus stond op uit de doden, de hond niet, het was juist volle maan, ik wees het kind naar de maan, kijk de maan is vol, zonder er verder iets moois van te willen maken met woorden omdat de schoonheid ervan nu al zwaar woog, wij wisten van de hond, het kind niet we tilden de maan op onze schouders en de hond droegen we in onze armen
het was avond geworden het lankmoedige kind sliep de slaap der rechtvaardigen, zijn ogen geloken, zijn wimpers vielen over zijn wangen- ik schreef een jaar geleden in maart dat het kind met Pasen zou lopen, en hij liep samen met de kwispelende hond door de kamers van het huis, buiten door het gras onder de bomen, nee de hond loopt niet meer en blaft niet meer, wanneer je dood bent hoef je niet meer te bedelen om een lekker hapje, hoe contraproductief zou dat zijn.
honden zijn dol op kleine kinderen, van die vochtige handjes met ligakoek, de geur van Lillifee-toetjes alles alles is anders wanneer het kind speelde met de hond. Toen ikzelf een kind was- mijn oudste broer maakte onze hond vals, grommend met ontblote tanden, stond het dier onder aan de trap, je kon niet meer naar beneden, mijn oudste broer had hem vaak iets beloofd, iets lekkers, maar het hem niet gegeven.
Kinderen moet je evenmin iets beloven en het daarna niet geven, dat is wreed, het leven
is wreed, het beloofde mij een eeuwigdurende liefde tussen de hond en mij. Trouwens
al was de hond uit de doden opgestaan, Hemelvaartsdag lag in het verschiet. En zelfs wanneer het leven mij had gezworen dat de hond niet op een wolk ten hemel zou varen
ik zou geen waarde hechten aan deze belofte.
Ook wij hadden ons laatste avondmaal met de hond, we haalden bij de snackbar patat en alles
de hond bedelde bij mijn stoel, het zout likte ik van de patatfrites, ik denk dat het eigenlijk meer een galgenmaal was, geen laatste avondmaal er stond bijvoorbeeld geen brood op tafel, dat idee van, eet dit is mijn lichaam gaat niet op, het lichaam van de hond was – na dertien jaar, god weet over het blauwige floers voor de ogen maar het leven weet hoe je de dood wordt ingejaagd, hond en mens ,over het bewustzijn van het vergankelijke vergankelijke lichaam.
In het park, de volgende dag, bij de bosjes lag een steen, ik verschoof de steen, lieveheersbeestjes in de bosjes, ikzelf ben niet gestorven, het kind roept ‘allo’ wanneer ik binnenkom, de hond blaft niet meer, ik hoor iemand zeggen in Studio Sport “bekeken beschoten” maar god weet dat er geen schot heeft geklonken tijdens de geschiedenis die ik zo-even heb verteld, of was het het schot van het einde.
*
God weet dat ik de ganzen hoor overvliegen, dat is de onontkoombaarheid
van de herfst de seizoenen van het leven verwijt het god niet alsjeblieft iedereen
heeft een grote mond over die onontkoombaarheid, alsof je leven een wagentje is
dat wordt voortgetrokken over het schelpenpad door een ezeltje, echter en dat is essentieel,
op de bok zit het Leven naast hem de Dood ze bekvechten een beetje wanneer het ezeltje
zijn vijgen als een paardje laat vallen moet het Leven schaterlachen, komische anekdote
het leidt tot niets, eten, drinken schijten en doodgaan zelfs de hond wordt oud
ademt zwaar en piepend maar het kind is jong hij slaat geen acht op het timide roepen
van de overvliegende ganzen hun trektocht naar het zuiden, dezelfde zinloosheid als ons trekken van hot naar her, liefdes steden huizen, het kind hoort hoe de korenaar groeit het visje ademt en verdwaalt, we weten nog niet dat god luistert naar de ganzen, net als wij, ik wist bijvoorbeeld vroeger niet dat wat god begrijpt zijn latente bewogenheid mijn twijfel
hierover uitspreken is net zoiets als de holle stengel van de amaryllis knakken met
twee handen noch wist ik dat ik leefde zonder het ooit te hebben gewenst om te leven
o wenst een kind het wel kent hij daarom het hemelrijk, zelfs wanneer zon of maan verscholen gaan achter mist en nevels, kent hij het nieuwe kind dat groeit in de buik van zijn moeder, het eerstgeboren kind luistert nog niet naar overvliegende ganzen ik schreef toch al dat de ezel over hem moest waken als hij slaapt, de nacht moest zijn liefdesnacht voor zijn ouders, de ezel wordt geboren het kind te bewaken of omdat god het wenste, of omdat de ezel bezield is.
*
Schon wieder ist von meiner Zeit ein Lebensjahr dahin *
De tijd van een minnaar zo jong dat hij van een beetje coke al in mijn bed plaste,
zocht ik jaar op jaar naar het vuurwerk van de Chinese families,
er een camee in mijn ogen werd geprojecteerd
vanaf de straathoeken die ik op mijn zoektocht overstak,
er joegen Wedgewood blauwe sneeuwstormen door de lege bossen van onze verjaarskalender,
backstage dronken we whisky en champagne, we rookten filtersigaretten,
gulzigaards dat waren we, ik ook, maar ons lichaam deelden we,
Jezus volgend; neem dit brood dit is mijn lichaam, drink deze beker wijn, mijn bloed,
ik verdien meer dan de herinnering aan ontwaken met samengeklonterde mascara op mijn wimpers,
koortsig rode oorschelpen, de beeldschone jongen die mijn bed natmaakte,
de steen viel uit mijn ring, maar ik droeg de camee,
roze als mijn slaapwangen, totdat ik het vuurwerk van de Chinese familie op het spoor kwam.
* cantate van Bach