Mens blijft staan
Waren we nuttiger dingen geweest, onze buiken groenblauwe globes,
onze harten de motors (eenzaam, knalroze) onze handen door
goden omwikkeld met plakband, aan draden tot grotere dingen bewogen
en waren we draagbaar geweest (handvat aan de bovenkant) vraag dan
hoeveel keer beter, hoeveel keer meer – waren we eenmaal
doorzichtig geweest, de lijnen kwijt, we hadden het beter begrepen.
We hechtten tot nu toe geloof aan een mond en twee ogen
maar dit heeft geen gezicht, heeft geen gezicht nodig.
Het is hoe het kijkt en laat je hier achter.
Niemand verplaatst je in wat je betekent, geen mens laat je opstaan
en zweven, we zijn ons beperkte bewegen gewend.
We zullen niets zinnigs meer worden, zijn het misschien al geweest.
Afwezig. Helder ingetekend. Ontdaan van wisselvalligheden.
Iets dat klaar is en waar je, voor even,
de eerste getuige van bent.
(In opdracht van Wintertuin / De Ingreep, bij een tentoonstelling van Elspeth Diederix, 2009.)
Toespraak bij doorstart
We weten wie hij is (zegt hij, hij weet dit zelf ook goed) want in die dagen
na de klap, toen hier de boel stond afgezet, rood-wit lint
om tijd te winnen, heeft hij met één gebaar
de nieuwe status opgevraagd.
De diensten heeft hij uitgekleed, (deze dingen zegt hij graag:)
de werkvloer opgeruimd, het vakjargon vertaald,
de winst herzien, het speelgoed weggedaan.
Als er al een wereld heeft bestaan sterker dan deze, valser, begeriger, beter
dan waren wij volmaakt onwetend (zegt hij straks),
steeds nieuwe koppen aan hetzelfde beest.
Hij ziet er naar uit (hij trekt even aan zijn das, klein moment van ongemak)
die wereld te vergeten, leeft toe naar de herinnering,
verheugd zich om zichzelf te schamen.
We zijn niet wat we zijn geweest (zegt hij bemoedigend en lacht)
maar we zijn hier. Een glanzend merk. We overleven
ook onszelf. Herhaal dit elke dag.
(In opdracht van kwartaaltijdschrift CDV ‘De crisis voorbij’, winter 2009).