In deze nieuwe serie Favorieten van Meandermedewerkers de drie lievelingsgedichten van Janine Jongsma
Vader
Vader, wat zou ik ervoor willen geven
als je af en toe nog eens kon zijn
en een zondag kwam zitten in mijn leven
bij mijn werk, mijn boeken en mijn wijn.
Soms zie ik mannen van vijfentachtig
(je weet wel waar) met een gezicht vol zon
en zin, en dan denk ik: Godallemachtig
als ik hem zo nog eens meenemen kon
Want op de een of andere manier
leef ik toch ook nog steeds voor jou:
jouw ogen wil ik, met hun aandacht, pret en mededogen
bij mijn geploeter, mijn huis, mijn hier;
en ik zag ze zo graag een keer genieten
van al wat ze vol tranen achterlieten
Michel van der Plas, uit: De oevers bekennen kleur (verzamelde gedichten, 1994)
De Bruid
Hij is mij duizendmaal. Zoveel momenten
als in een spiegel ik hem binnenkwam,
en hij mijn beeld van hoofd tot voeten nam,
het niet te noemen wist, maar reeds herkende-,
werd hij mij meer; werd mijn verblindheid hopen,
mijn twijfel en mijn hoge zegepraal
gesloten mond en ogen, zoveel maal,
dat ik niet meer uit hem vandaan kan lopen
Hij is om mij een vijver stilstaand licht
en draagt voorgoed mijn binnenste gezicht.
Ik kan mij niet meer uit zijn spiegel breken.
En nog, als ik hem zo gebroken had,
hield elke splinter mij geheel omvat
omdat ik hem in ieder deel beteken
Harriet Laurey, uit: Loreley (Holland, 1952)
Voor een dag van morgen
Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad
hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens,
ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man
alleen maar een vrouw
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.
Hans Andreus, uit: Al ben ik een reiziger (Holland, 1959)