Annelie David (1959), Keulen, is danser, dansmaker en dichter. Sinds 1982 woont zij in Amsterdam. Zij werkte tot 2002 als dansmaker. Sinds 2006 schrijft zij poëzie en vertaalde de poëzie van de Duitse auteurs Uljana Wolf, Esther Kinsky, samen met Lucas Hüsgen de Oostenrijkse Friederike Mayröcker en binnenkort de Hongaars/Duitse dichter Orsolya Kalász voor uitgeverij Kievenaar.
Alja Spaan sprak met haar.
–
–
foto Guido van Driel
Gefeliciteerd met je tweede gedichtenbundel Schokbos, uitgegeven door Oevers en afgelopen januari gepresenteerd. Schokbos is het verlaten bos op het voormalige munitieterrein in Zaandam, dat ooit bedoeld was om eventuele schokgolven op te vangen die werden veroorzaakt door explosies. Je hebt er van september 2016 tot september 2017 rondgelopen, gezeten, geschreven. Er is een vogelparadijs ontstaan en uitgestorven planten duiken weer op.
De uitgever prijst je bundel aan met ‘de krachten van vergankelijkheid en leven zijn onafscheidelijk’. Beschouw je het als noodzakelijk om je terug te trekken in jezelf?
De vraag klinkt alsof het zijn in de natuur het terugtrekken in jezelf betekent. Dat is het niet, je bent er met andere levende wezens en dat vraagt om een empathisch vermogen dat je in staat stelt in bomen, planten, dieren, vogels en ja, ook mensen door te dringen. Ik hoop dat de bundel duidelijk maakt dat het niet om de mens gaat maar om dat gewonde bos en het leven in dat bos. Ik vind dat wij veel te lang onze blik gericht hebben op ons – de mens – het wordt tijd voor een ander perspectief: dat van de natuur.
Hebben wij Nederlanders een woord voor ‘Waldeinsamkeit’ of überhaupt een dergelijke ‘romantische’ instelling?
Nederland ziet zich altijd als een waterland, terwijl hier drie grote oerbossen hebben bestaan. Die info kwam ik tegen in het jaarboek voor ecologische geschiedenis 2011: bossen in de lage landen. De bossen zijn met speciale camera’s vanuit de lucht onder de grond nog te zien.
Tevens zijn er veel plaatsnamen die duiden op het bestaan van bossen. Meest bekend is Den Bosch. Of namen die eindigen op -woude, -wolde, -horst etc.
Misschien was er toen wel zo’n begrip als ‘Waldeinsamkeit’.
Erik de Smedt, Nederlandstalige Belgische criticus, vertaler en essayist, die dat woord gebruikte (2), doelt met romantiek op een stroming in de literatuur, een beweging tegen het rationalisme, waarbij de ongerepte natuur weer onderwerp werd. De bundel staat in deze traditie maar dan op een hedendaagse manier.
Het woord eenzaamheid is een interessant woord. Heden ten dage heeft het alleen maar een negatieve connotatie. Waar we het dan eigenlijk over hebben is: verlatenheid, zich verlaten voelen. ‘Waldeinsamkeit’ opzoeken als Thoreaux dat heeft gedaan of Francis Ponge in 1940 vanwege de Duitsers in het Pijnboombos in het zuiden van Frankrijk of de Duitse dichter Oswald Egger in het bos van zijn verbeelding, gaat niet over zich verlaten voelen.
Ik zie eenzaam anders. Haal je het woord uit elkaar dan krijg je: een en samen. Je bent niet verlaten, je bent met jou samen, bent in een innerlijke dialoog, die wij allemaal met onszelf voeren als we het lawaai van met elkaar zijn voor even achter ons laten. Zoek je ‘Waldeinsamkeit’ op dan ben je in dialoog met het bos.
Wat is de overeenkomst tussen je debuutbundel en de laatste bundel?
Het meest gebezigde woord in Machandel is woud. En achteraf gezien beschouw ik Machandel als een blauwdruk, die mij de thema’s aanreikt die mij bezighouden. Het woud of bos heeft een belangrijke rol in mijn kindertijd gespeeld en mijn verbeelding beïnvloed. Het lijkt alsof ik mij er altijd naar terug zou willen schrijven. Niet uit een sentimenteel verlangen, ofschoon daar in Machandel zeker iets van te bespeuren is. Ik wil niet in nostalgie vervallen, het bos met een andere weemoed naderen, een weemoed die de waarheid dient en schoonheid vertegenwoordigt. Koppige melancholie noemde een collegadichter dat. Schokbos was een goede gelegenheid om me met een ander bos bezig te houden dan dat uit mijn kindertijd en weerhield me voor de valkuil van verlangen naar een verloren wereld.
In de recensie van Levity Peters wordt ‘emotioneel elan’ genoemd en ‘volledige beheersing van de taal, zonder enige remming’. Dat lijkt bijna tegenstrijdig – met elkaar en met het ‘onzegbare’ van De Smedt. Kun je hier iets over zeggen?
Ik bespeur bij de uitspraak ‘dat lijkt bijna tegenstrijdig’ iets van emotie versus ratio. Taal staat niet los van emotie of gevoel of überhaupt zintuiglijkheid. Integendeel: taal begint daarmee. Gaandeweg in onze ontwikkeling van zuigeling naar volwassene leren we de wereld steeds meer met woorden te duiden. Maar het onzegbare, ongrijpbare ontglipt ons daarbij steeds. In LINDE 3 schrijf ik:
hoe jong wij al naar het ongrijpbare grijpen
radeloos achterblijven in de wieg
de antwoorden tot aan het eind onvindbaar
In een oude opname zeg je ‘het moment van het maken vind ik het mooiste’. Het proces blijft doorgaan, wat volgt?
De volgende bundel spookt al door mijn hoofd. De werktitel is Amber naar de kleur van barnsteen, de steen die vooral aan het Oostzeegebied, Samland gevonden wordt, waar mijn voorouders vandaan komen. Als alles meezit hoop ik er nog dit jaar naar toe te gaan. De berkenbossen bezoeken. Voor mijn voorouders was het eerst plek voor herfstig paddenstoelenplukken en aan het eind van de tweede wereldoorlog werden het vluchtbossen. Sprookjesachtig, verwoestend, beschermend en ondertussen gewoon bomen en struiken.
De bundel zal gaan over de grenzen van taal en identiteit, over vluchten en ontheemd zijn, aanpassing en overleven.
Heb je wel eens dans en woorden gecombineerd? Als choreograaf iets met tekst gedaan?
Ik heb me laten inspireren door poëzie van Wallace Stevens; door het boek De Methode van Dick Raaimakers. Maar het meest heeft ‘Stille Sidders’ van Samuel Beckett mij geïnspireerd. Zo’n regel als: ‘Op een nacht toen hij aan zijn tafel zat het hoofd op zijn handen zag hij zich opstaan en weggaan’ was goud voor mij als dansmaker. Je ziet de beweging van de man aan tafel maar ook de beweging door de ruimte. Het trage ervan. Het is vervreemdend. Er zit lichtheid in en achterlaten. Daar kom je heel ver mee.
Het blauwe boekje ligt altijd op mijn schrijftafel.
Op je site zegt dichteres Esther Kinsky, van wie je werk vertaalde uit het Duits, dat ‘Nederlands je taal geworden is’ maar ‘het Duits daaronder ligt als oudere, met je jeugd verbonden laag, een omgekeerde volgorde van tweetaligheid’. Was er poëzie in je jeugd?
Frühling läßt sein blaues Band wieder flattern durch die Lüfte
süße wohlbekannte Düfte streifen ahnungsvoll das Land.
Dit zijn regels uit een gedicht van Eduard Mörike. Ik reciteerde het op mijn zevende op de basisschool. In Nederland groeien kinderen op met Annie M.G. Schmidt. In Duitsland met poëzie voor volwassenen. Later op het gymnasium werden de grote dichters gedoceerd als Rilke, Hölderlin, Goethe, Schiller, Hesse etc. Maar die stof werd zo droog analytisch benaderd dat ik er niet veel van heb onthouden. Daar krijg je dan spijt van, want nog later heb ik ze allemaal opnieuw moeten lezen. Maar dat is eigenlijk ook goed geweest. Herontdekkingen. Bertolt Brecht was mijn favoriet, dan was je bij de les, omdat het ook om theater ging. Moeder Courage. Die Dreigroschenoper.
Naast het Nederlands heb je je ook een prachtige dictie eigen gemaakt. Hoe belangrijk is het om op te treden? Is er overeenkomst met een dansperformance?
Poëzie voordragen is veel intiemer, dichterbij het publiek dan dans. Je stem is, vind ik, kwetsbaarder. Je hoort jezelf niet zoals je echt klinkt. Ik ben nog steeds verbaasd als mensen zeggen dat ik een mooie stem heb. Als ik opnames hoor vind ik dat helemaal niet. Maar goed, beauty is in the eye of the beholder.
Als je danst rust je in je lichaam, ben je waarnemer vanuit je lichaam als een innerlijk oog. Je bent meer een medium en tevens ben je een deel van een geheel. Dans doe je samen.
Ik benader de voordracht van poëzie net als dans; het gaat om de materie, het materiaal, dus de tekst of in de dans om de beweging. Ik ben een purist, ik wil taal, tekst, ik wil voelen, horen, zien dat de dichter taal wordt, de muziek van de tekst wordt.
Optreden zou ik niet willen missen. Het liefst doe ik dat zoals bij mijn eigen presentaties met andere disciplines samen. Bij Machandel was dat met de cellist Maarten Vos, de Londense beeldend kunstenares Michelle Gamaker met haar vogelmensachtige videobeelden. Het project Vogelgeluiden geïnspireerd op teksten van Marleen Haushofer en vogelwetenschapster Len Howard met de dichters Marwin Vos, Obe Alkema, Dean Bowen en beeldend kunstenaar Babette Wagenvoort. Nu met Schokbos trad ‘Wanderwelle’ op en contrabassiste Kim Soepnel en ik als duo. Beide hebben een muziekstuk gecomponeerd gebaseerd op de bundel: Wanderwelle Waldschmerz en Kim Soepnel ‘Tijd’. Er was een collage van foto’s van het bos te zien, filmstills van Tarkovsky en de tekeningen van mijn man Guido van Driel, die ook in de bundel staan. Regelmatig werk ik samen met een collectief in Eindhoven bestaande uit wisselende schrijvers, beeldend kunstenaars en theatermensen aan multidisciplinaire projecten. Het collectief is verbonden aan Stichting Man in de Maan. We treden meestal op in het Eindhovense theater United-C.
Fragmenten uit de bundel Schokbos want het is een lang gedicht, een wandeling door de seizoenen heen:
twee . . drie buizerds
door het nog dunne bladerdak
het mossige maartse licht
dalen roepend uit de winter
de een rond de ander
in thuiskomstspiralen af
naar hun oude aan het zicht onttrokken nesten
alsof er niets vóór hen zou zijn geweest
verleden ouder dan het bos
delen van een kruitfabriek
de kroniek door braambossen opgeslokt
de muren bedekt met mos
een mozaïek
nagenoeg uitgevlakt
–
wind komt op
hij dwaalt
–
hij kent geen einde
–
scheert over de vreemd verweerde stenen
langs bomen
vroeger
gras
–
nooit weten wij
wat blijft
iedere ochtend op dezelfde plek
toont zijn kleine muis triomfantelijk
waar anders zou hij moeten jagen dan hier
hier tussen groei en verval zwerven hij en ik
volgen steeds dezelfde paden hij langs de randen
neemt mij boudweg op terwijl hij snuffelt in plukjes berijpt gras
ruige pluimstaart roze doorschijnende oren
nooit zie ik hem slapen altijd is al weggeslopen
door een gaat in de manshoge distelhagen wie-weet-waarheen
als ik zijn leger vind veraf van de paden in de verboden zone
een halve baal stro onder een braambosstruik door vogels leeg geplukt
doornige ranken die zich ook over dingen ontfermen hechten
aan een kromgebogen paal waar insecten overheen kruipen een meeldauwkever
en bladwespen hokken dicht bij elkaar trillend in spinsels verscholen
onder een schild door roest haast weggevreten
de waarschuwing amper nog te lezen ‘proeven’
het woord voldoet en er duiken verschijnselen op
rook die het zicht onttrekt ontbrandt
vonken die opstijgen doven in vallende duisternis
regenval van sintels stille as
al wat vast lijkt beweegt zich van zijn plaats
zouden de vogels toen hebben gezwegen?
dicht opeen en nieuw onder de donkere bomen de oudsten als gul gemorste melk of sneeuw
sneeuw is niet gevallen geen vlokken tussen de bomen dwaling van zonnevlekken maar
plotselinge witheid wildheid van bloesems slaat uit in dir scherfje ongerept winterbos dat thuis
en haven is voor de bloemen rust en vrede voor waldgänger hoe dan ook het wil niet meer uit
het hoofd het woord waldgänger niet wijken het fluorescerende ochtendbeeld van melkbloemen
of sneeuwklokjes genoemd zijn geneeskruid verhoeden wordt gezegd dat het denken wegkwijnt
flikkeren op in de veranderende kleuren van het licht en hoe ze ’s avonds knikken naar de aarde
als ze slapen zo zeldzaam mooi is een dergelijke slaap de glans van bloesems geven zich
ongemoeid over aan de aarde ja slechts aan haar en het weer dat zo ongekend en niet meer te
volgen is als het brandende bloeien onder de donkere bomen de oudsten zeg gewoon hoe mooi
het is als sneeuw zo wit en weids dwaalt de blik nu als vanzelf zonder gedachten