LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 84: Hein Walter – Hestia

26 jul, 2006
door Inge Boulonois

Meander Klassieker 84

Het gedicht ‘Hestia’ van Hein Walter is geschreven bij een sculptuur in brons van Siemen Bolhuis. Inge Boulonois ontsluiert de achtergrond van dit verstilde gedicht: ‘In acht tweeregelige strofen nodigt de godin de lezer uit om innerlijk stil te worden en met haar in contact te treden. Het gedicht leest, zoals bijna alle poëzie van deze kunstenaar en dichter, plezierig.’

Hestia

Zoek de stilte in mij op.
Luister door mijn dichte ogen

naar uw eerste stem.
Laat mij niet een vreemde zijn.

Ik zal niet spreken, nooit
een oordeel vellen over uw geweten.

Ik zal zwijgen over kwaad
of goed bedoelde fouten.

Misschien zult u hier leren
om te zijn. Ik ben Hestia, godin,

de oudste die de vonk ontving.
Ik ben de haard die eeuwig brandt,

het huis waaruit geen mens
zal worden weggestuurd,

ik ben de geest die in ons is –
wees geen vreemde voor uzelf.


Hein Walter (1962)

Uit: Dialogen, Hein Walter schrijft gedichten bij beelden van Siemen Bolhuis (2006)
Uitgever: De Zijderups

Wie naar www.heinwalter.com gaat en op ‘Hier ben ik’ klikt, krijgt niet zijn curriculum op het scherm, maar informatie over de bijzondere poëziebundel die Hein Walter schreef voor de vader van de sinds 1991 vermiste Nathalie Geijsbregts (Hier ben ik; Amsterdam: Van Gennep 2004). Eronder staat zijn cv. Hein Walter (Leiden 1962) is beeldend kunstenaar, dichter en literair recensent. Op de website valt dus veel te zien en te lezen, zowel schilderijen, poëzie – waaronder een achttal intrigerende odes – als literaire recensies uit Roodkoper, tijdschrift voor cultuur, religie en politiek. (noot d.d. mei 2020: de huidige website van Hein Walter is hier te vinden)

Zijn gedichten zijn beeldend, zijn beeldende werk is poëtisch en verhalend. ‘Zowel in mijn gedichten als in mijn schilderijen en collages is het verhaal belangrijk,’ debiteert Hein Walter. Zo schreef hij naast de bundel over het vermiste meisje de gedichtencyclus De Kruisweg, die op muziek werd gezet door musicus/dirigent Luc Löwenthal. Deze compositie wordt jaarlijks in de 40-dagentijd te Amsterdam uitgevoerd. Hij maakte talloze gedichten bij kindertekeningen, bij werken van kunstenaars en bij mannen die geschiedenis hebben gemaakt.

Voor Dialogen liet hij zich inspireren door sculptuur in brons van de ‘creator’ Siemen Bolhuis (1956) uit Almere. In hun gezamenlijke oeuvre neemt de mythe van Er – een verhaal over de zoektocht van een mens naar zijn diepste zelf – een centrale plaats in. Het achterplat vat deze Griekse mythe zo samen: ‘Er weigert te drinken van het water uit de rivier de Lethe, het water der vergetelheid, waardoor hij zijn eerder geleefde levens zal blijven herinneren.’ Deze mythe werd iets na 400 voor Christus in Plato’s Politeia verteld. Dialogen (Plato’s geschriften hebben toevallig ook de vorm van dialogen) is een bibliofiele uitgave waar in subtiele en verschillende kleuren zestien gedichten naast evenzovele beelden zijn afgedrukt. Een aantal, waaronder ‘Hestia’, kan goed op zich staan. Vorig jaar werd dit in het augustusnummer van Roodkoper gepubliceerd.

De klassieke godin van het haardvuur, door de Romeinen Vesta genoemd, is de oudste dochter van Cronus en zijn zuster Rhea. Ze bleef eeuwig maagd en woonde met de andere Griekse goden op de Olympus. Haar attributen zijn de eeuwig brandende vlam en de sluier. Als godin van het haardvuur symboliseert Hestia de eenheid van het gezin, de familie, de stam en de staat. De ingetogen, zachtmoedige godin werd dagelijks tijdens het eten aanbeden.

Hier is zij het lyrisch ik. In acht tweeregelige strofen nodigt de godin de lezer uit om innerlijk stil te worden en met haar in contact te treden. Het gedicht leest, zoals bijna alle poëzie van deze kunstenaar en dichter, plezierig. Nog niet zo lang geleden stond in Roodkoper Hein Walters recensie over Co Woudsma’s tweede bundel Geluksinstructies. Daarin vergelijkt hij hun werkwijze: ‘Ik (i.e. Walter) kwak, als een schrijvende Karel Appel, alles intuďtief op het papier, maar jij doet de dingen overwogen…’ Van Karel Appel is de uitspraak: ‘Ik heb in de loop van de jaren geleerd hoe ik verf op doek moet brengen.’ Blijkbaar heeft Hein Walter dat met woorden geleerd want zijn enjambementen doen geraffineerd aan.

Hestia is dus een intuïtief ontstaan vrij vers; het aantal versvoeten varieert en er is geen eindrijm. Spontane rijm, vooral assonantie, komt langs. In de tweede regel ‘Luister door mijn dichte ogen’ heeft de dichter synesthesie gebruikt. De eerste twee strofen sporen de lezer door middel van de imperatief aan om de stilte van deze godin op te zoeken en dan naar ‘uw’, de eigen en ‘eerste’, de oudste stem te luisteren. Een eerste heffing is altijd geknipt voor de gebiedende wijs, vandaar de trochee. In de derde, jambische strofe valt de heffing op ‘nooit’, dat door het enjambement nadruk krijgt en de ontkenning in beide regels versterkt. De volgende strofe begint met een inhoudelijke herhaling van de derde strofe waarbij de jambe is vervangen door de trocheus: de godin zal zwijgen over ‘kwaad’ dat met een enjamberende en verrassende schijnbare tegenstelling doorloopt in ‘goed bedoelde fouten’. Met ‘misschien’ wordt weer een jambe ingezet die pas bij de slotregel verdwijnt. Hestia presenteert zich na dit aarzelende bijwoord van modaliteit nadrukkelijk, met een enjambement, als godin. De oudste vonkdraagster, de eeuwig brandende haard, het huis waaruit niemand wordt weggestuurd, de geest is zij die in ons is, de diepste kern.
Of wij leren, beklemtoond door een enjambement, hangt niet alleen van haar maar evengoed van onszelf af. De slotregel – weer in de gebiedende wijs – grijpt terug op de vierde regel en vormt a.h.w. de concluderende aansporing van het voorgaande.

Het gedicht nodigt de lezer uit de aandacht te verschuiven van buiten naar binnen, om in stilte, zonder te oordelen, bij zichzelf aanwezig te zijn, bij de oudste haard, de diepste grond van het bewustzijn. Via meditatieve stilte valt te leren geen vreemde voor Hestia noch voor zichzelf te zijn. Hier klinkt de socratische instigatie: ‘Ken uzelf’. Te ne quaesiveris extra, zoek jezelf niet buiten je. In de loop der geschiedenis werd in poeticis veelvuldig teruggegrepen op de antieke filosofie als bron van wijsheid. We zouden in dit gedicht de aansporing kunnen lezen ons niet eenzijdig en kritiekloos over te geven aan de postmoderne geontideologiseerde wereld die draait om spraakmakendheid, marketing, media met apodictische oneliners enz.; om de innerlijke zoektocht niet te staken, om te zoeken naar wat van minder efemere waarde is.

Bolhuis’ creatie van Hestia, een expressief portret met gesloten ogen, prijkt in de Uithof te Almere-Haven. Op internet is de sculptuur te vinden onder de buitenbeelden van Siemen Bolhuis. De mond van de godin is bedekt met een sluier, die zowel de ingetogenheid, het zwijgen als bescheidenheid en deugd symboliseert. Doordat de sluier transparant is, straalt de mond een prachtig – sculpturaal – sfumato uit. Het materiaal, brons, leent zich niet voor ‘smakwerk’ maar is stukje voor stukje geboetseerd en geciseleerd. Gedicht en beeld vormen samen een intrigerende muzische combinatie. We worden aangezet tot meditatie over de woord- en beeldtaal, over onze buiten- en de binnenwereld, over spontaniteit en gestileerdheid als middel tot expressie. Bij mij kwamen enkele strofen uit het gedicht Klem tonen van François Vermeulen op: ‘buiten schuift een vreemde wereld voorbij / waarin u tegendraads peilt, verkent // het is schrapen van vele lagen, / boetseren aan uw zelfportret’.

Simon Bolhuis – Hestia

Niemand durft in poëzie zo stil te zijn als Hans Faverey. Deze ‘geblinddoekte dichter’ zoals criticus/dichter Hans Groenewegen hem noemde, grasduinde graag in klassieke bronnen, verwerkte beeldende kunst in zijn werk (Herculus Seghers, Adriaen Coorte) en was, evenals Hein Walter, op zoek naar de grond van het bestaan. Als afsluiting het titelgedicht uit Faverey’s bundel Lichtval (Amsterdam, De Bezige Bij 1978).

Lichtval:
met redenen omkleed
opent zich de stilstand
van iets anders dan huist

in dit lemmer, oplichtend

zoals het is, nog door geen

bloed verzocht en verleid,
als ging het om een zien
al om zichzelf versaagd,
en om zichzelf herleid
tot zijn oorsprong.

X

     Andere berichten