Dichterbij geraken met ‘ver’
door Levity Peters
Emma Crebolder is een gever. Een dichteres die ervaringen deelt, en die, wat zij aan rijkdom en schoonheid uit het leven peurt voor haar lezers neerlegt: kijk maar wat je ermee doet.
Wat zij geeft heeft zij voor ons onderzocht. Taalonderzoek klinkt zo koel, zo technisch, dat je haar werk ermee tekort doet; wellicht kun je het beter taal-expedities noemen. Ze ontdekte onvermoede elementen, en wat zij ontdekte leidde tot dusdanig rijke constructies, dat je vergeet dat taal aan de basis ligt.
Op basis van het voorvoegsel ‘ver’ doet zij allerlei levensgebieden aan, zoals in
‘verlieven’:
laten zich vangen
door het verlieven. Anderen
ontkomen en omarmen verlies.
Zij worden liever en koppelen zich
aanminnig los. Zien hoe een kus
als een hommel doelgericht
een zweeftour over hagen maakt
tot tegen hun raam. Bots maar terug,
aanhalige, zoek verderop een wang.
Wanneer je op een zo heldere, niet mis te verstane manier, zo’n rijkdom aan indrukken en ervaringen kunt oproepen, en met zoveel warmte en mededogen, dan ben je volgens mij een groot dichter.
Niet door modetrends aangeraakt, niet zelfgenoegzaam, maar met volle aandacht, een concentratie die zich via ieder woord meedeelt.
Dat zij soms erg grappig is mag blijken uit ‘verletterd’:
Hoe zij zijn verletterd, de vrouwen
van het leesgenootschap. Hoe
zij zich verruimden door stijlbreuk
en inversie. Hoe zij inzicht als
een geheime weldaad ervoeren.
Zij leerden zichzelf kennen als
de werking van hun eigen flamoes.
Een keurbende die het boek
beschouwt, uitpluist en zelfvergeten
het volgende alweer openvouwt.
Badinerend? Hmm – Ik denk dat het meer is dan dat. Het gedicht stelt niet alleen een leesgroepje voor, maar heeft het ook over de literatuur zelf. De manier waarop we lezen, wat het met ons doet, en waar we naar verlangen. Literatuur brengt ons tot inbeelding van niet beleefde ervaringen. Literatuur verruimt ons inzicht in het bestaan. (Hoe zij inzicht als/ een geheime weldaad ervoeren.) Het kan ons uit verstarringen lokken, (met inversie bijvoorbeeld, wanneer in een zin de gewone volgorde, onderwerp – persoonsvorm omgekeerd wordt), literatuur kan ons confronteren met de basisbestanddelen van ons bestaan, (zij leerden zichzelf kennen als/de werking van hun eigen flamoes), en ons tezelfdertijd het gevoel geven van onaantastbare macht. We laten ons door de literatuur inpalmen, betoveren; in de ban van een tekst geven we ons eraan over, maar wij bepalen zelf voor hoe lang. Honger! Een blik op de klok, en wij kunnen het boek dichtslaan.
Een keurbende die leven vervangt door lezen. Dat is nogal wat.
Toch vind ik dit geen hard, veroordelend gedicht. Voor mij is het mooiste ervan gelegen in dat ene woordje zelfvergeten. Dat is de kern. Daar ligt ook het mededogen. De dames leren zichzelf kennen als de werking van hun eigen flamoes, maar zelfvergeten. Het leven geleerd als vroeger op school met biologie de werking van je geslachtsorgaan, terwijl je de reactie daarop van je eigen lichaam negeerde.
Ik had het over de humor, het grappige van ‘verletterd’. Wellicht is plezier een beter woord. Geen uitbundig plezier, maar verinnerlijkt. Het gedicht ‘ver’ begint zo:
het zeegeweld mij toe. (…)
Een bijna komisch beeld van: – ja, van wat? Wat ik vooral denk te zien is het plezier van Emma Crebolder. Dat is wat zij op mij overdraagt.
En in de volgende strofe zet zij zich tot slot opnieuw aan het toveren:
mijn kleren uittrekken en neerleggen
op het rode badlaken eer ik het ver
langs de vloedlijn heb gespreid.
Ook hier weer kijken we in het hoofd van de dichteres. Al eer zij het rode badlaken, ver van de plaats waar zij nu is, heeft gespreid, ziet zij zichzelf naar de zee lopen, zich van haar kleding ontdoen en het neerleggen, opgevouwen waarschijnlijk, anders zou die haar aandacht niet hebben gevraagd.
In de bundel zelf begint elk gedicht met op de linkerpagina een ‘ver’, bijvoorbeeld ver (horizontaal) vluchtigen (verticaal; met een verloop naar zeer zacht grijs), en op de rechterpagina het gedicht.
Toen ik wilde weten of er systeem zat in al die `ver’s’, kon ik daar in de inhoudsopgave niets van terug vinden.
De dichteres lijkt daarmee aan te duiden dat niet zozeer het onderzoek naar al die ‘ver’s’ ertoe doet, maar vooral het resultaat. Niet de taal is de hoofdzaak, maar wat je met die taal kunt doen, wat je ermee oproept, en wat je er bij de lezer mee wilt raken.
verankeren
Tijdens het gedreven vervoegen,
versmelten en verankeren van taal
dreigt afdwalen van het doelwit.
Het omsingelen van het ongevormde
vraagt een onbeschreven tactiek zoals
voor het vangen van prooi in duister.
Rond middernacht liep ik wat verloren
tot aan de bosrand. Plots lichtten
vuurvliegjes flonkerend op en
kwam het firmament omlaag.
Ik weet niet hoe het de lezer verging, maar bij mij sloeg dit gedicht in. Hoe is het mogelijk om zonder omschrijving een zo sterk beeld op te roepen. Dat is toch een soort magie? Sommige dichters hebben dat. Alsof zij in hun woorden wonen. Hun woorden zijn zozeer een deel van hen, dat, wat zij ook verwoorden hun werkelijkheid weergeeft. Zoiets krijgt een would-be dichter niet voor elkaar, van zijn leven niet. Crebolder is een natuurtalent. Dat wil niet zeggen dat zij het vak niet heeft moeten leren, dat zij niet haar eigen stem heeft moeten ontdekken. Zonder heel veel oefening ontwikkel je niet zo’n compacte, afgeronde stijl.
‘verzoenen’ heet dit laatste deel van het drieluik waarvan eerder de bundels ‘vergeten’ en ‘vallen’ verschenen. In de optie van een drieluik zit de behoefte aan afronding, de wens om zaken achter zich te laten, met een nieuwe lei te kunnen beginnen, misschien wel het verlangen naar avontuur.
Maar wat heeft een dichteres als Crebolder weinig avontuur nodig om sterke indrukken op te doen. En hoe weinig woorden om een zo sterke indruk achter te laten dat het is alsof je het als lezer zelf hebt ervaren, zelfs wanneer je er zelfs nooit aan hebt gedacht. Misschien is de titel van de bundel nog het meest van toepassing op dit gedicht:
verdoopt
Door aanhuwen werd ik verdoopt
zoals mijn moeder en haar moeder
andermans naam gingen dragen.
Ik leef met de naam, lig erop, hang
hem over mijn schouders, verleid
hem zich thuis te voelen. Rolde na
voortdurend haken hem bollend heen
en terug. Voor het andere deel
van mij nam ik hem aan en nu siert
hij als tatoeage bundels in de kast.
Zo gaat dat. Bundels in de boekenkast waar je naam op staat, als een tatoeage, iets waarmee je je siert, iets waarmee je je identificeert, maar ook iets onnatuurlijks, iets kunstmatigs. Bundels die zijn als een soort huid, een bescherming die je omhult en bijeenhoudt, die mensen dwingt je daarmee te identificeren: je bent dichter. Je bent: een naam. Je hebt een naam, maar die raakt je wezen niet. Je hebt je naam gekregen, geleend, ermee gespeeld misschien, geprobeerd hem aan te passen aan de manier waarop je jezelf ziet –
In het Bijbelse scheppingverhaal is het niet God die de dingen namen geeft, maar Adam. God heeft de mens naar Zijn natuur geschapen, de mens schept cultuur. Het dichterschap van Crebolder lijkt een verzoening te zijn met die cultuur. Met het feit dat cultuur noodzakelijk is om tot kennis van jezelf te komen.
***
Emma Crebolder (1942) studeerde Duitse taal- en letterkunde en Afrikaanse talen. Zij is vaste medewerker van Hollands Maandblad en publiceerde ook in De Gids, Maatstaf, Tirade en Het liegend Konijn. Ze heeft zestien dichtbundels op haar naam staan, waarvan Vallen de laatste was.