Op zoek naar de wolf van Wall Street
door Yves Joris
Less is more. Toch schrok ik even toen ik in De Morgen de recensie van Paul Demedts las van Van Adrichems bundel. Je kunt best tevreden zijn dat een van de grootste kranten van Vlaanderen aandacht aan je bundel besteedt, maar in zes luttele regels krijg je weinig verteld. Met Geld bewijst Arnoud van Adrichem in ieder geval opnieuw een ongewone eend in de poëziebijt te zijn.
There is no money in poetry, but then there is no poetry in money, either. Deze woorden zijn afkomstig van de Engelse dichter Robert Graves, wellicht bij ons het meest bekend om zijn historische roman I, Claudius. Van Adrichem gaat in zijn derde bundel de uitdaging uit te bewijzen dat er wel degelijk poëzie zit in geld, en dan nog wel in de wereld van de Haute Finance. De bundel telt slechts acht gedichten en toch slaagt Van Adrichem erin om meer dan 80 bladzijden gevuld te krijgen.
Wat bij eerste lectuur opvalt, is de lay-out. Sommige gedichten zijn uitgepuurd tot slechts enkele woorden per versregel, terwijl andere gerust prozapoëzie genoemd mogen worden. Vul dit geheel nog aan met haiku’s en je hebt net zoals bij de beurs elementen die naar alle kanten kunnen uitwaaieren.
Lang niet gezien.
Is uw behuizing afbetaald
inmiddels?
Een vraag, een zaag.
Zo begint elke ochtend
steeds eerder
met een middelvinger.
Achter de deur
staat uw antwoord klaar,
met een glimmende honkbalknuppel.
We kennen dat.
Waterleidingen zingen
inflatoire balladen.
Met betraand oog
roffelt uw wasmachine
een dodenmars.
(…)
In duizenden voortuinen
liggen polissen en kredieten te roesten
als achtergelaten fietsen.
TE KOOP-bordjes schieten
allerwegen uit de grond
(…)
Zo opent de bundel met het gedicht ‘Dagprogramma’ dat nog ettelijke pagina’s lang voortraast. Op het eerste zicht geen spectaculaire poëzie, maar eerder een alledaagse observatie. Laat je echter niet misleiden door de eenvoud van deze verzen, want van Adrichem dwingt je om na te denken over wat je leest. Zie jij al iemand bij de eerste ontmoeting vragen of zijn huis al is afbetaald? Of meer nog: zijn behuizing. Je weet perfect wat de dichter met deze woorden bedoelt, maar is de situatie alledaags en de inhoud van de vraag? Zeker niet. Even subtiel gooit hij daarna de versregel ‘Een vraag, een zaag’ ertussen. Naast het voor de handliggend eindrijm valt hier ook het waardeoordeel op. De vraag levert geen rechtstreeks antwoord op, een opgestoken middenvinger zegt voldoende. Er gaat iets dreigends uit van de honkbalknuppel achter de deur: alsof men iemand verwacht die men liever niet ziet komen. Met poëtische observatie zoomt de dichter steeds verder in op zijn omgeving: het betraand oog van de wasmachine, de polissen en kredieten in duizenden voortuinen. Het gaat niet goed met de omgeving die Van Adrichem beschrijft, en ze zijn met velen. Ondanks de beschrijving van de troosteloze situatie, verliest de dichter nooit zijn poëtische opdracht uit het oog. Wat denk je immers van de hypallage waarin niet de fietsen maar de kredieten roesten?
Rijkman laat het lot bepalen welke bank hij zal leiden.
Er hangt zwaarte in de lucht, een stapelwolklijvig
verlies. Alsof de hemel op het punt staat uit te barsten.
Niet in regen, maar in felle kleuren op trompetgeschal.
Of een of andere onzichtbare waarheid uit zijn jeugd.
Het door zonlicht beboterde muntje wentelt omhoog,
hangt een tel biddend in het ijle, alsof het zich oplaadt
met Rijkmans toekomst. Wij worden er draaierig van.
Het muntje oscilleert nog een keer, zet de afdaling in,
ketst af op zijn hand en valt op de grond. Welke kant?
Nog eens tossen.
Van Adrichem neemt ons mee doorheen de opkomst en val van zijn fictieve personage Rijkman. Bij diens introductie verandert ook de vormgeving van het gedicht. De regels worden gebalder, concentreren zich binnen woordenblokken die elk moment uit hun voegen kunnen barsten. Poëtische overpeinzingen wisselen af met nuchtere beschrijvingen van deze wolf van Wall Street. Een knappe constructie die voor mij spijtig genoeg niet altijd werkt. Op het ene moment verlies ik me in de zachtheid van het woord ‘stapelwolklijvig’, terwijl enkele seconden later het gratuite ‘Nog eens tossen’ me teleurstelt. Bij de lectuur heb ik steeds het gevoel op twee benen te moeten balanceren; beschrijving, links, poëzie, rechts. Steeds weer opnieuw. Het klopt inderdaad: je wordt er draaierig van.
Driemaal duikt er een sectie haikugedichten op, onder de noemer ‘(Afschrijvingen)’:
Het zevende vette jaar,
blauw als kreeftenbloed.
of
en verhoogt de inzet met
uw tienerdochter.
De lectuur verwart me. Ik heb constant het gevoel dat ik niet begrijp wat de dichter me wil vertellen. Hoe verder ik binnendring in het leven van Rijkman, hoe meer dit gevoel begint te overheersen. Ik ben niet deelachtig aan het geheel, maar sta achter gepantserd glas toe te kijken. Wellicht is dit de bedoeling van Van Adrichem om zo de ongenaakbaarheid van Rijkman te accentueren en dan is hij in zijn opzet geslaagd.
Geld laat niemand onberoerd is een veelgehoorde cliché. Geld de dichtbundel voldoet voor mij niet altijd aan deze verwachting.
***
Arnoud van Adrichem (1978) is dichter en redacteur van DW B en De Reactor. Hij debuteerde in 2008 met Vis en in 2010 verscheen Een veelvoud ervan. Zijn werk werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en de J.C. Bloem-poëzieprijs; hij ontving de Hugues C. Pernathprijs en het Charlotte Köhler Stipendium.