Een ingehouden elegie
door Kamiel Choi
–
–
Toon Tellegen is een schrijver die heel veel moois heeft gemaakt in een genre dat het onderscheid tussen jeugd- en volwassenenliteratuur ontstijgt. Vooral zijn allegorieën over dieren zijn bekend en geliefd in Nederland. Tellegen vierde in 2021 zijn tachtigste verjaardag en schreef voor die gelegenheid een ‘volwassen’ dichtbundel over de ouderdom.
Mij viel de eer te beurt om die dichtbundel, Tot de winter er op volgt, te bespreken. Het vriendelijk vormgegeven hemelsblauwe boekje werd aangekondigd met de vermelding dat de titel passend is ‘gezien zijn leeftijd’. In die omstandigheid hoop ik de eerbied voor iemand met bijna twee keer zoveel levenservaring dan de recensent niet te hoeven spelen, en was dus opgelucht toen ik bij eerste lezing op een gedicht stuitte dat me meteen raakte (hoe meer poëzie ik lees, hoe minder ik erdoor word geraakt: het categoriseren, analyseren en kritiseren zet al in vooraleer de woorden goed en wel zijn geland).
–
De geur van zachtroze zoethout in de lente
en niemand om van te dromen,
niemand om wakker van te worden
–
ik hoor geritsel – maar niet van een brief, een jurk,
iets raakt mij aan – maar niet een hand, een mond
–
die geur, die is van een verlepte aronskelk,
en die lente:
het regent, het is de herfst en het blijft herfst
——————– —tot de winter er op volgt.
In dit titelgedicht houden de zintuigen de schrijver (en dus de lezer) voor de gek. Heeft de dichter zich het geritsel en de aanraking ingebeeld naar aanleiding van de geur van de ‘verlepte aronskelk’ die op die van ‘zoethout’ lijkt (wat ik graag aanneem, ik kon het niet op het internet vinden). Wat dit gedicht goed maakt is de manier waarop het helderheid met raadselachtigheid weet te combineren. Het einde is lyrisch, verheven bijna, maar die verhevenheid wordt veroorzaakt door een ‘verlepte aronskelk’, door verval en bacteriën die ervoor zorgen dat de plant naar ‘zoethout’ gaat ruiken. De herinnering van die zoete geur blijft behouden want ‘het blijft herfst’. Een prachtige manier om ons reukvermogen te vieren en hoe adequaat het ons kan laten tijdreizen.
De bundel bevat een aantal vergelijkbaar sterke gedichten over schuld, berouw, vergetelheid, God, kortom de voor de hand liggende thema’s die alle aspecten van de ouderdom bestrijken.
Sommige gedichten worden gedomineerd door ideeën die niet altijd ervaarbaar worden gemaakt. Ze krijgen zo soms het karakter van een kwinkslag, een slimmigheid die blijft haperen op het niveau van het cerebrale en niet beklijft. Het lijkt alsof Tellegen de nuchtere, pientere geest (hij was tenslotte huisarts in Amsterdam) niet helemaal wil inruilen voor een louter lyrische. Hij schrijft in een liefdesgedicht dat me doet denken aan Szymborska:
maar dat kan niet:
meer dan alles is nog altijd alles
–
we grijpen elkaar, trekken elkaar omver –
modder spat op, wij hijgen, we kunnen niet meer,
maar we zijn nog altijd alles
–
we staan op, slaan onze kleren af, draaien onze rug naar elkaar toe
en beseffen opnieuw:
het omgekeerde van mij en jou is niets.
–
(blz. 34)
Het zijn woorden met bij eerste lezing een sterk direct effect, maar dat ebt later weg omdat de abstracties (‘alles’ en ‘omgekeerde’) geen poëtische beelden oproepen. Dit geldt ook voor het gedicht ‘Alle getallen onder de twee’ (blz. 44) waarin hij schrijft over de getallen nul en één dat ‘op een dag zullen ze elkaar grijpen / iets tegen elkaar zeggen wat ik niet kan verstaan / en zich met elkaar vermenigvuldigen // de uitkomst zal van een onvoorstelbare eenvoud zijn.’ Vergelijk dit met het prachtige beeld van de ‘verlepte aronskelk’ die naar roze ‘zoethout’ geurt of de hond die een amuse wil voor hij zijn brokjes krijgt, ‘al is het maar een schenkeltje op een bedje van spek’ (blz. 27).
Misschien is het juist de spanning tussen die twee poëtica’s die deze bundel draagt. Tellegen is volgens De Morgen ‘de dichter van de grote woorden (…) omdat hij de grote thema’s en gevoelens letterlijk bij de naam noemt en ze op die manier een gezicht geeft’. Ik vind Tellegen op zijn sterkst wanneer hij ingetogen taferelen beschrijft waarin het fenomeen van de ouderdom tot uitdrukking komt zonder dat het wordt uitgelegd (show, don’t tell dus). Laten zien doet Tellegen zeker, bijvoorbeeld in een lang gedicht dat vermoedelijk alles beschrijft wat hij in zijn kamer aantreft (blz. 36-37) zoals een reproductie van een schilderij van Piccolomini, een polyester grottenolm, een bladwijzer van boekhandel Perdu, een herinnering aan circus Strassburger op de Kruiskade in Rotterdam, om te eindigen met ‘een denkbeeldige hand die mijn keel dichtknijpt, / een vel papier met bovenaan de woorden: ‘Waar is iedereen?’ Zulke poëzie raakt mij meer dan een uitleg waarom we al dan niet van de Lethe zouden drinken of een engel die aan de ik-persoon vraagt ‘wie neem je mee naar de hel?’ (blz. 55).
Het slotgedicht gaat over sterven en speelt zich af in Kenia, waar Tellegen als jonge man drie jaar woonde voordat hij zich in Nederland als arts vestigde. Een regel als ‘het was op de weg naar Lolgorien’ krijgt poëtisch gewicht zonder dat er een slimmigheid voor nodig is.
Tot de winter er op volgt is een mooi kleinood met een paar hele rake gedichten erin. Op sommige bladzijden lijdt de bundel aan kwinkslagen die iets te theoretisch klinken om in de geest van de lezer tot volle poëtische wasdom te komen. ‘Ik wil nog iets zeggen’ (blz. 54) zullen volgens het gelijknamige gedicht de laatste woorden van de dichter zijn, en het verlangen om iets echt te zéggen is wat ons schrijvers aandrijft – Tellegen toont zich poëtisch het sterkst wanneer hij ongemerkt zachtjes achteruit schuifelt en zijn lezers laat zien wat hij heeft ervaren.
____
Toon Tellegen (2021). Tot de winter er op volgt. Querido, 56 blz. €15,99 ISBN 9789021436821