Marjolein Kool (1958, Schalkwijk bij Utrecht) heeft een zwak voor wiskunde én Nederlandse taal. Ze is hogeschoolhoofddocent reken- en wiskundedidactiek en was de drijvende kracht achter het Bartjens rekendictee. In 1985 studeerde ze af in de Nederlandse Taal- en Letterkunde; in 1999 promoveerde ze op rekenboeken uit de 15e en 16e eeuw.
Als dichter schrijft ze gebonden light verses, die al in De tweede ronde werden gepubliceerd. Haar debuutbundel Autowrak & opklapbed dateert van 1990, drie jaar later gevolgd door Python in de plantenbak, eveneens bij Uitgeverij De Fontein. In 2000 verscheen bij Nijgh & Van Ditmar Wis- en natuurlyriek, samen met Drs. P geschreven. De zevende uitgebreide herdruk ervan zag in 2018 het licht.
Inge Boulonois ging met haar in gesprek.
De naam Bartjens leeft in de Nederlandse taal nog altijd voort in de uitdrukking ‘volgens Bartjens…’, die aangeeft dat een berekening of een zin kloppend of logisch is. Je was oprichter, drijvende kracht en presentator van het Zwols Bartjens Rekendictee, vergelijkbaar met het Groot Dictee Der Nederlandse Taal. Waarom blijft die Zwolse schoolmeester belangrijk?
Willem Bartjens heeft inderdaad een groot deel van zijn leven in Zwolle gewoond, maar hij begon zijn carrière als rekenmeester in Amsterdam. Zijn rekenboek De cijfferinghe verscheen in 1604. In die tijd, het begin van de gouden eeuw, wilden veel koop- en ambachtslieden leren rekenen. Het boek van Bartjens bood hen de mogelijkheid. Het boek was niet uniek. Er verschenen in die tijd veel vergelijkbare rekenboeken van collega-rekenmeesters, maar Bartjens maakte naam omdat hij beroemde vrienden had. Hij mocht zijn boek opdragen aan de burgemeester, raad en schepenen van Amsterdam. Later werd hij lid van de rederijkerskamer d’Eglantier en toen schreef rederijker Joost van den Vondel een lofdicht voor Bartjens rekenboek dat in latere drukken is opgenomen. Zo werd het rekenboek van Bartjens beroemd. Ik vind het vooral een leuk historisch verhaal omdat hier poëzie en rekenkunde ook bij elkaar komen, net als in mijn leven.
In 2009 kwam Rekenen is leuker dan/als je denkt (Bert Bakker) uit, dat je samen met wiskundedidacticus Ed de Moor schreef. Gevolgd door Alledaags rekenen (Bert Bakker) in 2016. Jullie beoogden de traditionele rekenkunde te herzien en het plezier in dit vak te stimuleren. Rekenen, de oudste categorie in de wiskunde, behoort samen met spelling en lezen tot de hoofdvakgebieden van het primair onderwijs. Bij jou komen die disciplines bij elkaar. Je dicht exclusief in vaste versvormen. Is dat omdat de exacte kant daarbij belangrijker is dan bij vrije verzen?
Inderdaad. Het creëren van bijvoorbeeld een sonnet is, door de vormvoorschriften, eveneens een reken-denk-vraagstuk. Je moet lettergrepen tellen, metra kloppend maken, rijmschema’s volgen. En het geheel dient ook nog eens humoristisch en verrassend te zijn.
–
Haar man is tegen wil en dank
laatst in een wak gegleeën,
toen hij, na liters sterke drank,
nog schaatsen had gereeën.
–
Toch kwam er geen crematie, want
ze liet hem liever plaatsen,
vlak bij haar grote ledikant,
op Friese doorloopschaatsen.
–
Ze hield van hem tot elke prijs.
Dat werd niet minder later.
Eerst stond haar liefste op zwak ijs,
nu staat hij op sterk water.
–
Gelooft u ’t niet zo helemaal?
Het is en blijft een sterk verhaal.
–
–
uit: Autowrak & opklapbed (1990)
Journalist, dichter en columnist Nico Scheepmaker noemde jou eens de ‘Annie M.G. Schmidt van de jaren negentig’. Hoe ben je in het lichtvoetige genre terechtgekomen?
Als kind genoot ik al van versjes en gedichtjes die rijmden en ritmisch waren, het liefst met een humoristische toets. Al vrij jong probeerde ik ze zelf te maken. Ik heb een schrift met versjes die ik schreef toen ik 10, 11 jaar was. Die zijn niet slecht, al zeg ik het zelf.
–
Ze zette knopen voor hem aan
ze waste trouw zijn sokken.
Maar toen hij haar niet meer zag staan,
was zij al snel vertrokken.
Naar Willem die een zeiljacht had
en heel charmant kon kijken.
Totdat ie vroeg: ‘Zeg, luister, schat,
wil jij de zeilen strijken?’
–
–
uit: Python in de plantenbak (1993)
Het aantal vrouwen dat in onze tijd light verse praktiseert is kleiner dan het aantal mannen, en nóg geringer als je kijkt naar wie van hen minstens één solobundel heeft gepubliceerd. De slotstrofe uit het vers ‘Moderne dichteressen’ (Python in de plantenbak) luidt: ‘Ik mag de mannen wel, alleen: / Waar blijft mijn dicht-succes? / Ik ben – vrees ik –waarschijnlijk geen / moderne dichteres.’ Ik weet niet of dit autobiografisch is. Wat denk je dat anno nu de oorzaak is van het bescheiden aantal ‘vrouwelijke lightverseboeken’?
Ik weet het niet. Overigens wemelt het ook niet van de publicaties van mannelijke light verse dichters.
Je twee solobundels blaken van geestige woordspelingen als postbezorgers die straf port drinken, dieven die hun CAO niet meer pikken, delinquenten die geboeid toekijken, een naaktslak die in de Playboy prijkt. Geen enkel vers in het tweetal heeft overigens rekenkunde als onderwerp. Heeft Drs. P je daartoe aangezet?
Dat klopt. Tijdens een light verse avond stonden onder andere Drs.P en ik op het programma. In de pauze maakten we kennis. Toen hij hoorde dat ik van wiskunde hield stelde hij voor om een gezamenlijke light versebundel over de exacte vakken te gaan maken. Ik kon haast niet geloven dat hij – de grote Drs.P – dat meende. Maar al snel stuurde hij me een stapel schei- en natuurkundegedichten en spoorde mij aan om met wiskunde aan de slag te gaan. Zo is uiteindelijk Wis- en natuurlyriek verschenen.
–
Onze buurman bleef beweren
dat hij mathematici
nader kon classificeren
in divisies en wel drie.
–
Welke drie – kan men nu stellen –
onderscheidde deze man?
1. De groep die goed kan tellen,
2. de groep die dat niet kan.
–
–
uit: Wis- en natuurlyriek (2000)
Heb je een leuke anekdote uit de tijd dat je met light verse optrad?
Ik vond het altijd een feest als ik met bekende collega’s op mocht treden. Ik noemde Drs.P al, maar Frank van Pamelen, Ivo de Wijs, Pieter Nieuwint, Jan Boerstoel, Jan J. Pieterse, Kees Torn, Theo Danes … zijn allemaal net zo aardig als talentvol. Helaas leeft Driek van Wissen niet meer, maar dat was ook een fantastische en aardige dichter. We hebben overigens met een aantal van deze dichters ook poëzie van Shel Silverstein vertaald. Er werd altijd heel wat afgelachen tijdens optredens, en van tevoren bij menig plaatselijke Chinees. Tijdens optredens kon het bijna niet misgaan want zij kunnen met hun improvisatietalent elke miskleun onmiddellijk ombuigen naar een succes.
Voor zover mij bekend, schreef je geruime tijd geen verzen. Mogen lezers daar in de toekomst weer op hopen?
Ik schrijf nog wel gedichten voor vriendenboeken, jubilea en dergelijke en ik schrijf jaarlijks een eindejaarsgedicht, maar die belanden niet in de publiciteit. Misschien begint het wel weer te kriebelen als ik over drie jaar met pensioen ga. Wie weet?