Tjeerd van de Laar is filosoof en werkt als docent bij Tilburg University. Hij is gefascineerd door de vraag in hoeverre mensen daadwerkelijk vorm kunnen geven aan wie ze zijn en schreef daarover samen met Sander Voerman het boek Vrije wil dat in 2011 uitkwam. In 2020 verscheen van hem het boek Kan LEGO denken? waarin hij (verder) speelt met zijn favoriete filosofische vragen. Poëzie en korte verhalen schrijft hij al zolang hij zich kan herinneren, meestal over de donkere kant van verlangen, verliefdheid en dromen.
foto © Mariska Aalbers
–
De afgelopen weken denk ik vaak aan het kleine beeldje op de vensterbank. Tussen het harde
plastic van je pa en het enkel glas van je slaapkamerraam.
Ook het gat in haar maagstreek had je zelf gemaakt;
de afwezigheid van klei als gemis,
een doorkijk naar de maan,
zichtbaar vanuit de kast waarin we sliepen.
–
Talmend tel ik de dagen tot ik je weer zie.
–
De snoeren van de stofzuigers zijn te kort voor onze grote appartementen, maar met behulp
van verlengsnoeren komen jullie een heel eind. Tot de slaapkamers om precies te zijn. Waar
wij liggen te wachten tot het voorbij is. Wat het ook is, maar laat het voorbij gaan
godverdomme. Het is bijna half elf. We overdenken onze reeds zeer bescheiden voornemens
voor die dag en constateren dat alle activiteiten buiten onze bedden vooralsnog te hoog
gegrepen zullen zijn. Ondertussen komt het gezoem dichterbij. Lange snoeren kletteren op de
vloer terwijl wij ons beginnen te schamen. Sporten moeten we. Douchen. Zon en discipline!
Katten! Dan stokt het gezoem, dingen bonken op de grond; we vermoeden dat het stekkers
zijn. De stofzuigers bewegen in stilte door. We menen vertwijfeling te horen in jullie
teleurgestelde, zachtmoedige lichamen die de apparaten tegen beter weten in voortdrijven.
Eindelijk schiet er medelijden door ons heen.
–
Ik ben zo iemand die op de grond ligt en zich laat schoppen. Ik schop niet terug, ik loop zelfs
niet trots weg, maar laat me gewoon in elkaar trappen. Met kwijnende ogen kijk ik omhoog en
zoek die van jou, maar je ontwijkt me. Ergens voel je wel medelijden, maar ik stoot je ook af
met mijn passiviteit, mijn slijkerige lichaam en het viezige vocht dat uit mijn neus en mijn
rechteroor begint te lopen. Je beseft dat ik nergens meer heen ga en dat iedere handreiking
aan mij jou meer zal kosten dan het mij oplevert. Dus je laat me schoppen en ik laat mezelf
schoppen en we hopen allebei dat het snel voorbij is, maar we weten ook dat ik taai ben. Heel
taai. En dan geef ook jij me een trap. Je geniet er niet van en je zorgt natuurlijk dat je
schoenen schoon blijven. Het zijn dure schoenen.