F.A. Brocatus (Gooreind 1957), publiceerde gedichten, een roman en een verhalenbundel. In 2020 verscheen Gevonden Voorwerpen (verhalen, Ambilicious, Breda/ Kalmthout), in 2021 Sanguines (gedichten, Wel, Bergen op Zoom), in 2022 de roman De nacht is nooit af (Ambilicious, Breda/ Kalmthout) en dit jaar, Littekens van het geheugen (gedichten, Ambilicious, Breda/ Kalmthout, 2023).
Oktober 2019 verscheen een interview met hem op Meander.
Vandaag op Meander de veertien eerste gedichten van Gezangen van zout en zilver. Een gedeelte hiervan was een opmaat voor de bundel Littekens van het geheugen.
–
foto © Sabrina Maes
–
–
I.
–
zij wijst naar
een blinde vlinder
op een gescheurde roos
–
er klinkt geen roep naar het raam
–
in een albasten offerschaal
legt hij in de nacht
een bloedende maan naast haar
–
II.
–
zij kauwen op
landkaarten en noemen
dat vergeten
–
geen zee maar wolken
–
in schelpen beschermen
hun dochters en boomkruinen
behoeden hun zonen
–
III.
–
een onsplijtbare
bloem schuilt
in het laaghout
–
soms breekt blauw door
–
en tovert de zon
een bontgekleurde vogel
op het spiegeltje in haar hand
–
IV.
–
een vliegwiel breekt
het glas stemmen liggen
op de roodbetegelde vloer
–
oud is de gebalde vuist
–
van de man aan tafel
hij zit en hoort zijn bloemen
huilen onder haar naam
–
V.
–
tussen de geknakte stelen
van tulpen zoekt zij
de ring die zij kreeg
–
haar vingers struikelen
–
over elkaar en verbuigen
de wijzers van de wandklok
die zij erfde van haar vader
–
VI.
–
een bidsnoer dat duurt
tot hij zijn duimen
onder haar schouderbladen
–
daar waar ooit vleugels waren
–
vlinders die hij aan het licht
in haar ogen bindt een brandende
zeevogel die hij offert
–
VII.
–
hoe zij met de spiegel
oefent haar ogen telt
in een hoek
–
druppelt een lavalamp
–
hij legt zijn polshorloge
tussen haar oorhangers
en draait de spiegel om
–
VIII.
–
in een kavel leegte ontwaakt hij
de as van zijn dromen
op zijn korstdroge lippen
–
de dag begint met een dode duif
–
onder het woonkamerraam
solderen kraaien zijn nekwervels
de rolluiken blijven half naar boven
–
IX.
–
zijn gedachten hebben
de kleur van nachtelijk water
het kind dat hij ooit was
–
ademde op ijsbloemen en zag
–
verwonderd sterren knipogen
en een fronsende maan plots uit
het lichaam vallen bestond nog niet
–
X.
–
er is een trap van oud
ivoorkleurig en bloedgenerfd
marmer vergulde bloemen
–
verstillen onder kroonluchterlampen
–
op de muren in de gang vergeten
landschappen elke beweging
gegrepen door elektronische ogen
–
XI.
–
zij verbannen de vogels
schrappen hun namen
uit de bomen
–
een stilte van gebarsten licht
–
bloedt in hun huis van boeken
hebben ze de ruggen
gebroken en gekeerd
–
XII.
–
hij trekt een scheerriem
uit de golven zij likt
het schuim van zijn huid
–
het meeuwt boven
–
haar ogen tussen zee
en zand planten zij sterren
voor een latere maan
–
XIII.
–
op de bodems van stoffige
glazen bokalen tekent hij
waar in de nacht
–
de hertenboom staat
–
haar vingers voelen de steen
op haar mond en daaronder
de gevangen grijsblauwe vlinders
–
XIV.
–
hij spreekt over
de verdraagzaamheid van paarden
en de kleingeschelpte oren
–
tussen de citroenbomen
–
zij krijtmerken kurkeiken
verzamelen ooievaars en kussen
rots oceaan rots oceaan