LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Marc Lonneville

19 sep, 2024

‘Spelplezier is belangrijk.’

door Alja Spaan

 

 

Marc Lonneville (Brugge, 1957) studeerde taal- en letterkunde aan de Universiteit van Gent en American Studies in Amherst College. Vanuit zijn vakgebied en zijn burgerdienst als opvoeder bij dove en slechthorende adolescenten ontwikkelde hij een grote interesse voor alle aspecten van de menselijke communicatie.
Hij was vele jaren actief als docent literatuur en communicatie. Onder meer in de Kunstacademie van Brugge en in de Abdijschool van Zevenkerken. Ruim twintig jaar genoot hij van de gastvrijheid van de benedictijnen van Zevenkerken. Daar ontdekte hij de benedictijnse spiritualiteit, met grote aandacht voor communicatie en de mogelijke toepassing ervan in niet-religieuze organisaties. Hij is ook een gevraagd spreker

In 2021 debuteerde hij met de bundel Cassandra Stuiterbal, een zoektocht naar de ander, waarvoor de woelige en emotionele verhouding tussen de god Apollo en de profetes Cassandra model stond. Minder in het echt, de tweede bundel van Lonneville, verscheen onlangs.

foto © Sofie Vandam

 

Onze recensent heeft het in zijn bespreking over je tweede bundel, Minder in het echt, over een ‘taalexperiment’, ‘vast interessant’ maar hij wordt er niet veel wijzer van. Was voor jou het experiment geslaagd? En is het vervelend als een recensent het niet begrijpt?
Ik was in eerste instantie verwonderd dat de recensent de bundel als een ‘taalexperiment’ ervaarde. Ik vond het vervelend omdat zijn interpretatie ontoegankelijkheid zou kunnen suggereren. Taalexperimenten doen mij denken aan het werk van Jan Hanlo, Paul Van Ostaijen of de Vijftigers. Uiteindelijk is mijn poëtica vrij klassiek en toegankelijk met een laagje onderkoelde humor er bovenop. Ik respecteer de regels van de Nederlandse taal en streef naar connectie met wie leest.

In sommige gedichten heb ik wel vervreemdende elementen gebruikt en dat kan eventueel als een taalexperiment worden beschouwd. Ik heb hier en daar gegoocheld met perspectieven en dat heeft alles te maken met het thema van de bundel Minder in het echt. De bundel gaat uiteindelijk over de spanning tussen schijn en werkelijkheid, de bedrieglijkheid van ons geheugen en van de verhalen die we onszelf en de buitenwereld vertellen. Soms laat ik de ‘ik’ van het gedicht overvloeien in een ‘hij’ en een ‘hij’ dan weer in ‘schrijver dezes’. Ik hoop dat dit herkenbaar is voor de lezer. Twijfel tussen realiteit en verzinsel die uiteindelijk in elkaar overvloeien. Het autobiografische dat een fictief narratief wordt. In de eerste cyclus van de bundel heb ik dat punt al duidelijk willen maken als een soort vingerwijzing voor de lezer maar ook om voor mezelf een vrijheid van expressie af te dwingen.

De recensent gaat verder in zijn bespreking van het gedicht ‘vis’ met ‘zichzelf mogen zijn’. Is dat belangrijk voor je? Schrijf je voor de lezer of voor jezelf?
Het eerste gedicht uit de bundel heet inderdaad ‘vis’. In Vlaanderen wordt elk jaar ‘de vis van het jaar’ gekozen. Een meestal vergeten vissoort die dan in de kijker wordt gezet en waar een marketingcampagne aan gekoppeld wordt. Het gedicht is dus wel ironisch. Ik vraag de lezer om mij niet ‘als vis van het jaar’ te kiezen. Vis durft nogal snel te stinken. Ik wil frisgewassen in de etalage van de lezer mogen blijven blinken. Het is ook een soort oproep aan de lezer om los van mode of marketing met mij op weg te gaan.

Die connectie met de vaak denkbeeldige lezer is voor mij belangrijk. Wanneer ik schrijf heb ik ook het gevoel dat ik aan het spreken ben met wie mij leest. Schrijven voor jezelf of voor de lezer is in mijn geval een vals dilemma. Natuurlijk schrijf ik voor mezelf. Woorden en zinswendingen die ik niet kon vermoeden, dienen zich aan als geschenken en dit geeft een zalig gevoel maar tegelijkertijd is er altijd de lezer die over je schouder meekijkt en die je in je buurt wil houden.

De recensent mist soms ‘de pointe’. Wat maakt voor jou een gedicht goed?
Alles hangt er van af hoe je ‘pointe’ definieert. Wanneer de recensent bedoelt dat een gedicht moet eindigen op een ‘aha-moment’ waarbij alle puzzelstukjes mooi in elkaar vallen, dan hoeft zo’n pointe voor mij niet. Ik hou helemaal niet van gedichten die het moeten hebben van één vondst die dan als pointe verpakt wordt. Het geeft de lezer een kortstondig goed gevoel van herkenning maar het houdt een soort minachting van diezelfde lezer in zich. Een soort suikershot. Goedkoop en verslavend.

Ik hou van gedichten die je naar een perspectief leiden waar je zonder het gedicht niet zou kunnen komen. Dit is meer dan een pointe, eerder het begin van een nieuw vergezicht. Vergelijk het even met de kortverhalen van Tobias Wolff. Zijn verhalen eindigen bijna nooit op een pointe maar vaak op een detail dat het begin van een nieuw verhaal, ditmaal in het hoofd van de lezer, vormt.
Naast het bieden van perspectief is literaire zeggingskracht natuurlijk essentieel. Beelden waarvan je het gevoel hebt dat ze de enig mogelijke zijn en die je tegelijkertijd een zekere vrijheid geven. De schijnbare moeiteloosheid van een goed gedicht, het ritme en de muzikaliteit. Zowel voor de lezer als voor de schrijver is het een zoektocht.

Een gedicht mag voor mij gerust wat koppig zijn. Ik hoef niet alles meteen te begrijpen maar ik wil wel uitgedaagd worden om het gedicht opnieuw te lezen. Anderzijds mag een gedicht ook geen raadseltje zijn dat persé opgelost moet worden. Ik verlang wel van mijn lezers dat ze enige moeite willen doen en hoop dat ze voor die moeite beloond worden. Dat het gedicht ook voor hen nieuwe deuren open maakt.

 

doorreis

waar spreken mensen over die op doorreis zijn

over de file bij het ontbijt
hoe slap de koffie en de broodjes zijn
over de drukte bij de kabellift
hoe hoog het stijgen is

lichtjes achterovergebogen
zetten ze zich schrap tegen de wind
en zoeken het woord, het woord
voor het vooruitzicht dat hen omringt

alles ontroert mij aan hen
konijnenoren die even opsteken
mee met de meute zwembadzetels koloniseren
de tijd die ze bezetten met televisiehelden
hoe ze elkaar aanstoten en wijzen
nu al de foto’s maken
van de plek waar hun doorreis strandt

uit: Minder in het echt, Uitgeverij De Zeef, 2024

 

De recensent besluit met de twee kanten in de bundel, ‘uitdagend onderzoekend’ en ‘aangenaam ontvankelijk’. Wat denk je?
Ik beschouw deze synthese als een groot compliment. Je bent onderzoekend en uitdagend en bovendien nog aangenaam en ontvankelijk. Wat wil een mens nog meer? Bovendien garandeer ik de lezers dat naarmate ze de uitdaging aangaan het steeds aangenamer en ontvankelijker wordt.

Ook in je debuutbundel, Cassandra Stuiterbal, heeft de recensent het over twee ‘ogenschijnlijk willekeurige elementen’, de mythische legende versus een stukje speelgoed.
De mythologische figuur van Cassandra heeft mij altijd gefascineerd. Ze is gezegend met de uitzonderlijke gave de toekomst te kunnen voorspellen. Tegelijkertijd is ze vervloekt want niemand zal haar ooit geloven. Getalenteerd maar ook kwetsbaar en geïsoleerd. Misschien zouden we haar nu ‘hoog sensitief’ noemen. Voor mij werd ze een metafoor voor de universele mens. Haar talent wordt ook haar achillespees en maakt haar onbereikbaar en fundamenteel eenzaam. De bundel Cassandra Stuiterbal mag je zien als een soort zoektocht, noem het een queeste, naar de ander. Die zoektocht heeft veel te maken met mijn interesse voor alle aspecten van menselijke communicatie. Welke middelen heb je om de ander te bereiken? Welke prijs ben je bereid te betalen? Bij een ‘stuiterbal’ is het in elk geval zo dat hoe harder en krampachtiger je gooit, hoe onbereikbaarder het balletje rondbotst. Moet je voorzichtig naderen of gewelddadig? Welke rol speelt de taal? Moeten we misschien alles beschouwen als een spel, een soort lego technics zonder bouwplan? Of moeten we ons gewoon neerleggen bij de onbereikbaarheid van de ander en meteen ook onze eigen fundamentele eenzaamheid aanvaarden?

Er is in de bundel Cassandra Stuiterbal geen sprake van een taalexperiment maar ‘de chaos van gevoelens die zij bij hem oproept wordt weergegeven door het taalgebruik, waarbij de beeldspraak niet altijd te volgen is’. Nogmaals, is dat erg?
Wanneer ik gedichten lees dan ga ik uit van ‘het dogma van de volmaaktheid van de tekst’. Met andere woorden, ik neem aan dat de dichter grondig heeft nagedacht en dat wat er staat de best mogelijke uitdrukking is van wat hij/zij wil zeggen. Ik hoop dat ook mijn lezers dezelfde inschikkelijkheid aan de dag leggen. Ja, het kan dat beeldspraak niet instant consumeerbaar is maar ga er alsjeblieft van uit dat niets toevallig is. Wanneer ik bijvoorbeeld in het gedicht Vijf Mei schrijf ‘op de vijfde mei/ krijgen we een zoon/die we anekdote noemen/’ dan staat dit er wel met een bedoeling en betekenis.

Is het spel van aantrekken en afstoten, of ‘onvolkomenheid en opnieuw beginnen’ niet hetzelfde als een bundel willen verklaren of de dichter willen begrijpen?
Ik ben blij dat je het woord ‘spel’ gebruikt. Het is een ontspannen manier om naar poëzie te kijken. Soms lukt het, soms lukt het (nog) niet. Soms win je, soms verlies je maar je mag altijd opnieuw beginnen. Spelplezier is belangrijk.

Kun je over alles schrijven? En is het terecht dat – bijna – al ons schrijven autobiografisch wordt geduid? Ken je gêne, schaamte, ongemak?
Ik kan in elk geval niet over alles schrijven. Dat heeft weinig met gêne of ongemak te maken. Soms schiet de taal waarover je beschikt gewoon tekort en kun je wat je zeggen wil slechts eventjes aanraken voor je het weer loslaat.
Er is ook een vorm van zelfcensuur. Het publieke spreken, inclusief de literatuur, is conformistischer dan we soms denken. Er zijn maatschappelijke gevoeligheden waar je bewust of onbewust rekening mee houdt. Er is de neiging van nogal wat lezers om alles autobiografisch te duiden. Het is iets waar je ook rekening mee houdt, al zou het ondertussen toch duidelijk moeten zijn dat het literaire ik en de persoon van de dichter twee verschillende entiteiten zijn. Er is natuurlijk altijd een autobiografisch element in literair werk, onmiskenbaar. Wat je zegt en de manier waarop je het zegt, vertelt iets over je persoonlijkheid. Alles wat ik in mijn gedichten vertel, heb ik beleefd. Het meeste enkel in mijn hoofd.
Zelfs de manier waarop iemand zwijgt, is autobiografisch. Niet communiceren is niet mogelijk.

 

ochtend

de make up van de nacht houdt het niet
en ligt als zwerfvuil op het gezicht
van de ochtend die voor ons ligt

we vegen samen
mimespelers met kabels en stangen
potdicht in elkaar gezet

van samenraapsels decorum bouwen
daar zijn we uitmuntend in
trapsgewijs stapelen we klanken op
en bepoederen ze met stof

sporen van patronen zoeken
in kleuren en texturen
het heeft iets hachelijks
de kleinste vertakking wordt woekering
bleek over de schouder kijken
bijten op de onderlip
het houdt niet op

waar zijn we nu, vraagt ze plots
vier uren voor de middag, zeg ik

ze lacht en plooit
de ochtend open

uit: Minder in het echt, Uitgeverij De Zeef 2024

 

Je houdt lezingen, hoe interactief zijn die?
Af en toe word ik uitgenodigd in scholen om ‘over poëzie te spreken’. De doelgroep bestaat meestal uit adolescenten voor wie poëzie niet echt een prioriteit in hun leven is. De uitdaging is dan om de vastgeroeste clichés te doorbreken. Ik probeer hen bijvoorbeeld te laten ontdekken dat poëzie uiteindelijk ook in hun leven aanwezig is. Zo laat ik foto’s van tatoeages zien. Wanneer iemand op zijn arm ‘no rain, no flowers’ laat tatoeëren dan begrijpen ze allemaal de diepere betekenis. Het is poëzie. Wanneer je eenmaal de aanknopingspunten met hun levens hebt gevonden dan kun je verder gaan.
Ik lees ook enkele van mijn gedichten maar laat eveneens de kladversies zien, het schrappen en herschrijven, het knoeien. Het is goed dat ze beseffen dat een tekst uiteindelijk het resultaat van veel schaaf- en vijlwerk is.

Daarbij spreek je over de eisen waaraan poëzie moet voldoen (zie vraag 3) en geef je oefeningen vol taalcreativiteit. Wat levert je dat op?
Ik spreek niet expliciet over eisen waaraan poëzie moet voldoen. Ik laat hen wel ontdekken dat er nogal wat teksten zijn die er ‘poëzie-achtig’ uitzien maar die uiteindelijk helemaal geen poëzie zijn. Ik schuw de karikatuur hier niet, moet ik bekennen.
Het ‘hoogtepunt’ van de oefening is een wedstrijdje waarbij ik hen uitdaag de ‘slechtst mogelijke drie versregels te schrijven’. Ik projecteer een lijst met ‘foute woorden’ en dan gaan ze aan de slag. Velen ervaren deze oefening als een bevrijding. Door zo slecht mogelijk te schrijven, leer je ook het begin van goed schrijven. Weliswaar in absentia…
Uit de feedback die ik ontvang, blijkt toch wel dat een overgrote meerderheid van de deelnemers hun visie op poëzie dankzij de lezingen positief bijstellen. Doel bereikt.

Kan het literaire werk je professionele werk vervangen? Moet het ook professioneel worden?
Onmogelijk. Ik beschouw schrijven als een verrijking in de niet materiële betekenis. Door te schrijven ben ik anders, zeg maar zorgvuldiger of intenser, naar de dingen rondom mij gaan kijken. Een verrijking dus.
Hoeveel verdient een dichter, is trouwens een klassieke vraag wanneer je gaat spreken bij adolescenten. Als je hen naar hun schatting van de gemiddelde oplage van een bundel vraagt, durven ze wel eens in de buurt van 200.000 uit te komen….

Bij de presentatie van je tweede bundel Minder in het echt ging je een poëtische dialoog aan met dichter Hilde Van Cauteren. Niet iedere schrijver is dus een kluizenaar?
Het contact met andere dichters is voor mij heel belangrijk. Bij de presentatie van mijn bundel wilde ik niet alleen mijn eigen poëtische stem laten weerklinken maar ik wilde ook een tegenstem. Ik hou van de poëzie van Hilde Van Cauteren. Het geëngageerde, soms schurende, strijdbare van haar poëzie. Ze ziet dingen waar ik minder oog voor heb, invalshoeken die mij dwingen een andere kant op te kijken. We hebben onze gedichten in een soort dialoog aan elkaar vastgehaakt, afwisselend een gedicht van mij en één van haar. Het werd een reis die begint bij de vrouw en via de kinderen een tocht wordt door zeeën en oceanen naar een wereld van dolende mensen.

Ik ben ook lid van het poëzie-atelier van Philip Hoorne in Brugge en van De Strijtemse School onder leiding van Ivo van Strijtem in Ternat. Het zijn ontmoetingsplaatsen van dichters waar je in alle openheid en vertrouwen je werk kunt voorleggen en waar je feedback krijgt en geeft. Zeer inspirerend om zoveel verschillende stemmen te mogen ontmoeten.

 

persicaria

vanuit diep water zichzelf aan land gesleept
prinsen en goden die als maden wemelen
uit haar hoofd geveegd

het is genoeg geweest

het wordt tijd, denkt ze
dat ik taai als onkruid word
ratelaar, havikskruid, kikkerbeet
ik zal mij hechten
zonder aanzien des persoons,
als ontploffend zaad met haken
en haren, pluizen en plaksels
razendsnel zal ik ontkiemen
duizendknoop

uit: Cassandra Stuiterbal, Uitgeverij De Zeef 2021

 

En wat zeggen de sociale media je?
Sociale media leiden af en eisen voor mij teveel mentale ruimte op. Ik heb die ruimte nodig om te kunnen lezen en schrijven. Ik besef wel dat ik daar kansen laat liggen. Eigenlijk zou ik een soort communicatieverantwoordelijke moeten hebben, zegt de man die zich specialist communicatie noemt.

Je publiceerde onder andere in Roer, het Liegend Konijn en in Elders Literair. Doe je ook mee aan wedstrijden of poëziefestivals? Of leidt dat ook teveel af?
Het geeft een goed gevoel wanneer een redactie je gedichten opneemt. Een bevestiging dat je de moeite waard bent om gehoord te worden. Mijn eerste drie gedichten werden opgenomen in Het Gezeefde Gedicht, een onvolprezen online platform voor beginnende dichters onder de vleugels van Roel Richelieu van Londersele en Charles Ducal. Ik was licht euforisch en het betekende een enorme motivatie om door te gaan. Kort daarna kreeg ik een contract aangeboden bij Uitgeverij De Zeef en verscheen mijn debuut Cassandra Stuiterbal.

Ik zou heel graag meer optreden of deelnemen aan poëziefestivals. Ik denk dat mijn poëzie heel geschikt is voor het podium. De directe confrontatie met een publiek is iets wat mij ligt. Op elke uitnodiging zeg ik ja. Een oproep aan alle organisatoren dus.

Heeft een dichter ook een maatschappelijke functie? Een opvoedende rol, een waarschuwende rol?
Een gedicht moet voor mij ook een zekere tijdloosheid hebben zonder wereldvreemd te zijn. Dat is een moeilijke evenwichtsoefening, besef ik wel. Opzichtig maatschappelijk engagement hoeft voor mij niet. Ik lees en schrijf geen poëzie als echokamer van het televisiejournaal.
Met tijdloosheid bedoel ik dat je als dichter moet proberen los te komen van de modes en waarheden van de dag die toch al vanuit alle hoeken naar ons toegeschreeuwd worden. Expliciet politiek engagement en kunst, het blijft een moeilijk huwelijk dat heel snel aan slijtage onderhevig is. Niet iedereen is een Picasso die een Guernica schildert.
Tegelijkertijd is het belangrijk dat poëzie een stem geeft aan wie tot nu toe niet of te weinig werd gehoord. De diversiteit in het poëzielandschap en de variatie in expressievormen zijn een zegen.

Als poëzie al een maatschappelijke functie zou kunnen hebben, dan zou ik het eerder zien in de uitnodiging om zorgvuldig te spreken en te denken, tijd te nemen om woorden in hun volle betekenis te laten doordringen. Kauwen en herkauwen tot de betekenis echt vol wordt.
Het is ook opvallend hoe mensen op scharniermomenten in hun leven naar teksten teruggrijpen. Teksten die uitdrukking of betekenis kunnen geven aan wat ze voelen en meemaken. Dichters maar ook muzikanten en songschrijvers kunnen hier inspirerend of helend helpen.

 

 

     Andere berichten

Interview Anke Senden

‘Een bundel is voor mij onvermijdelijk één geheel, als een lichaam.’ - - door Monique Wilmer-Leegwater -       De Vlaamse...

Interview Sholeh Rezazadeh

‘Ik schrijf wat ik denk en voel.’ door Alja Spaan   Sholeh Rezazadeh (1989) kwam in 2015 vanuit Iran naar Nederland. Drie jaar na...

Interview Ludo Bleys

‘Je kneedt het brood. Zo ook kneed je een gedicht.’ door Gerard Scharn   Ludo Bleys (Duffel, 1951) woont in Mechelen. Hij publiceerde...