De bekoring van het kwaad
door Hettie Marzak
Jolanda Kooijmans is dichter en beeldend kunstenaar. Haar gedichten verschenen o.a. bij De Revisor, Ooteoote, Deus ex Machina en in de bundels De Branie en De aarde nu. Haar debuutbundel Twee ton verscheen in 2020.
In haar tweede bundel, Addertje, laat Kooijmans in vier vertellingen de duivel verschijnen, steeds in een andere gedaante. Het eerste verhaal, dat ook Addertje getiteld is, weet nog een beetje ‘Sympathy for the devil’ op te wekken: in het water, het Moedermeer, wordt de kleine demon Addertje geboren, die door haar moeder verstoten wordt en gedreven door honger naar een substituut-moeder op zoek gaat, want ‘honger heeft een bindend advies’. Ze wordt liefdevol opgevangen door de heks Ingeborgh, die haar voedt en in haar schaamspleet met zich meedraagt. Maar na een tijdje lokt de buitenwereld en Addertje ontsnapt. Ze komt terecht in de onderwereld bij Naaktslak, die redevoeringen houdt voor zijn vreemde volgelingen, ‘vreemde, duistere types / zwaar beschadigd / knipsels van de botte schaar’. Hij wil haar wil redden en neemt haar in huis, maar Addertje houdt hem voor de gek. Als Herfstbro – de broer van Springzuster – voor een overstroming zorgt, komt Moedermeer haar weer halen. Met Addertje kun je nog medelijden hebben, al eet ze af en toe een medeschepsel op, maar echt afstotelijk is deze duivelsvorm niet. Het is de slang die in het paradijs de mens verleidde, de slang die ook in andere gedichten uit deze bundel de kop opsteekt.
Het wordt al gruwelijker in het tweede verhaal, Zuuz, dat verteld wordt door de schoonzus van de duivel, waarbij elke s aan het einde van een woord vervangen wordt door z. Z als het zoemen van vliegen die de komst van de duivel aankondigen. Zuuz is een meisje van elf, dat verstopt ligt onder het bed waar haar oom Drie (de heilige Drievuldigheid?) ligt te sterven, als de duivel op tv verschijnt. Zijn praatjes over haat doorboren de matras tot in het hart van Zuuz en ‘allez wat in Zuuz vibreerde / komt tot stilstand’. Door de stem van de duivel wordt ze zich bewust van de dood, niet alleen die waarop Ome Drie ligt te wachten, maar de dood die overal in schuilt, ook in haarzelf.
beste plek ooit maar niemand zoekt haar!
en de duivel iz op teevee
op Nederland 2
–
en Zuuz heeft een huid die allez doorlaat
en mijn zwager iz zo dichtbij
en een monsterlijke hoeveelheid
wrede geheimzinnige onbegrijpelijke
haat neemt plaatz
duistere praatjez
verminkte woordachtige
tekst
dwarz door het matraz
dwarz door het hart en de longen
–
en allez wat in Zuuz vibreerde
komt tot stilstand
Het derde verhaal, Bubblebeez verhalala, is zonder twijfel het meest duivelse. Het begint met de dood van ‘heerneef Bubblebeez’, (…) morsdood op de grond / naast een homp nagelkaas en een hardgekookt ei’. Bubblebeez, ongetwijfeld een omzetting van Beëlzebub, vorst der demonen, heer der vliegen, is priester in een klein dorp. Hij vergrijpt zich jarenlang aan Ot, een klein jongetje met ‘flapoortje links en flapoortje rechts / een wipneus en een weerborstel’.
Gelukkig krijgt Ot hemelse hulp om zich van zijn kwelgeest te ontdoen, al zal het later nooit helemaal goed komen met hem:
oogappel Ot wordt een potige jongen
zijn weerborstel steekt uit boven alle kuiven in de kerk
–
hij ontvangt de genade der vergetelheid
maar behoudt een splinter in zijn hart
–
hij hakkelt soms
ja dat gebeurt
des staart stuks pees vlees pur per
dat hij praat in een slakkengang
–
op den duur
op den duur wordt hij een aaier
–
die plotseling wil uitvallen
hij weet niet waarom
–
waarom zo heftig
Voor de hoofdpersoon in het vierde en laatste verhaal Constant kun je nauwelijks sympathie opbrengen:
het is Constant
–
de baarlijke pruiloor is Constant de Klos
wandelend in de bergen
struikelt hij over een zonnestraal
–
voor de zekerheid
zuigt hij de ziel uit je verjaardagsfeest
–
met een miskoop
blijft hij zitten hyperventileren als een lekke trekzak
–
geen ruggengraat maar wel een hernia!
–
in de cementkuip met ‘m
stort hem in een kolom van een viaduct in de Alpen!
Constant zit in de trein met een stapel Suske en Wiske-strips en weet niet dat de reiziger aan de andere kant van het gangpad een duivel is, een waterduivel wel te verstaan. Deze duivel veroorzaakt een treinramp, waarbij de trein van de Moerdijkbrug schiet en in het Hollands Diep terechtkomt. Grappig is dat Kooijmans de gebeurtenissen van Tante Sidonia en Jerommeke in de stripverhalen gelijke tred laat houden met wat er zich in de trein afspeelt.
De dichter vertelt niet zomaar vier verhalen vanuit haar fabelachtige fantasie: ze laat zien hoe de wereld in elkaar zit. Verraad, ellende, geweld, vervuiling en eenzaamheid lijken haar gedichten te bevolken en niemand ontkomt daaraan. De mens is op zichzelf aangewezen om te overleven in een monsterlijk universum en de hoop dat het goed zal aflopen is vruchteloos. Maar door haar speelse taalgebruik en humoristische taferelen weet de dichter de toon opgewekt te houden en bedenkt ze een vorm van gerechtigheid: Addertje is niet klein te krijgen, Zuuz ontmoet de buurjongen die haar helpt de boel in de fik te steken en Ot mag genadeloos afrekenen met zijn kwelgeest. Zelfs Constant ervaart een gevoel van welbehagen als in het water zijn leven aan hem voorbijflitst, ‘nou ja ‘flitsen’ / het is een stom en langdradig verhaal’.
Heel bijzonder is de manier waarop Kooijmans afrekent met het katholieke verleden van wat Brabant lijkt te zijn en misschien met dat van zichzelf. Vooral in het verhaal van Zuuz, dat zich afspeelt op een boerenhuiz, waar sprake is van katholieke elementen zoals de priester die de laatste sacramenten komt toedienen aan ome Drie, van een rozenkranz, een kapel en een Mariabeeld, leeft de dichter zich uit. ‘maar Zuuz! het is de jaren 1980! / devotie heeft zijn beste tijd gehad!’, laat ze de schoonzus van de duivel zeggen. Zuuz onthoofdt het beeld van Maria en zet het offerblok in brand. Of de brand als catharsis heeft gewerkt voor Zuuz, onthult de dichter niet. Een katholieke opvoeding schud je niet zo gemakkelijk af, die gaat met je mee als een schaduw.
Ook in Bubblebeez verhalala worden de vuige praktijken van sommige vertegenwoordigers van de katholieke kerk aan de kaak gesteld, eerst en vooral in de persoon van Bubbelbeez zelf, die zich uitdrukt in Brabants dialect. En elke straat in het dorp waar Ot woont, draagt de naam van een pastoor, een frater, een deken, een bisschop, een heilige. Heel herkenbaar voor Brabanders die opgroeiden in de jaren zestig.
Addertje is een zwierige, brutale ode aan de fantasie, de taal en de onverwoestbare menselijke veerkracht. In een duizelingwekkende vaart sleurt Kooijmans met haar uitbundig en onstuimig taalgebruik de lezer mee door de gruwelijkste geschiedenissen. Het is als een spannende rit in een achtbaan en een spookhuis tegelijk en als je tot stilstand bent gekomen, wil je eigenlijk alleen maar nog een keer.
____
Jolanda Kooijmans (2025). Addertje. Uitgeverij Koppernik, 159 blz. € 22,50. ISBN 9789083463551