LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Rob de Vos-prijs 2025 Eervolle vermeldingen II

Vandaag de laatste vier genomineerden met hun inzending voor de Rob de Vos-prijs 2025 die een eervolle vermelding kregen. Leden van de jury geven opnieuw vakkundig commentaar op de gedichten waar ze van onder de indruk waren. Op 14 november is de bekendmaking van de winnaars. Hier zijn de eerdere eervolle vermeldingen te lezen.

Johan Hadeke schrijft korte verhalen en gedichten die in verschillende verhalen- en gedichtenbundels verschenen. In 2020 won hij de Baarnse Literatuurprijs. Ook siert een gedicht van zijn hand een muur in het centrum van Amersfoort. In 2024 verscheen zijn roman Eiland. Een van de belangrijke thema’s in zijn werk is de verhouding van hem als vader tot zijn zoon die met verschillende beperkingen kampt.

Dwaalgast

Dit zijn de feiten
zoals ik ze zal onthouden:
één kik slechts, de navelstreng
geknipt door mij.
Met vingertoppen hart masseren
in het rustig ritme van de vroedvrouw.
Het zacht gesis van zuurstof,
het noemen van je naam
en het ingehouden huilen
van je moeder.

Hoe jij toen al met ons een stukje stierf.

We staan gelukkig nog in leven
waar het bos wat koelte geeft.
Het ven verbergt zijn diepte
terwijl de rolstoel in de modder stokt.
De bomen ruisen en ik zucht —
morgen zal je jarig zijn, mijn rug
vormt zich naar de dikke takken.
Een grap van jou waarop
we samen lachen. Je hoofd schudt,
je lijf deint met je ledematen mee.
We staan hier samen,
nooit eens op dezelfde plek.

Ik ruik de bodem na de regen,
terwijl jij je ogen sluit
voor het veel te felle licht.
Zomaar uit het niets jouw lachen.

Hoe ik in dit ruisen meedraai
en jij me steeds weer weet te vinden

in het sterven van ons leven.

Jurycommentaar Hettie Marzak 
Dit gedicht heeft een heel bijzondere invulling gegeven aan het thema ‘Dwalen’. De jonge man of jonge vrouw die wordt aangesproken, dwaalt door het leven, niet op eigen kracht en zonder een duidelijk doel. Bij de geboorte is er iets misgegaan, waardoor het kind een lichamelijke beperking heeft gekregen, de rolstoel wijst daarop. Misschien ook een geestelijke beperking. Maar de feiten, waarvan de dichter in het begin al spreekt, zijn niet alleen maar feiten, de emotie erachter is voelbaar: ‘het ingehouden huilen van je moeder’. Uit de rest van het gedicht spreekt ook een aanvaarding van diezelfde feiten en er maar het beste van zien te maken. Het kind weet zich in ieder geval geliefd door de vader, die het woord ‘gelukkig’ gebruikt en samen kan lachen met zijn kind.

Mooi is de verdeling in strofen, waar een enkele betekenisvolle versregel diepte krijgt. De verborgen diepte van het ven. Het ruisen van de bomen dat zich meedeelt aan de dichter, die met zijn zucht het ruisen echoot. Heel mooi is de laatste versregel van de derde strofe: ‘We staan hier samen, / nooit eens op dezelfde plek.’ Niet in het bos en niet in het leven. Het kind zal de plek van de vader niet innemen.

Het is een gedicht zonder verzoek om medelijden, zonder gejammer en geklaag. Er spreekt een positieve levenshouding uit, waaronder het verdriet en het mededogen echter wel voelbaar blijven.

De laatste drie versregels blijven een beetje ongrijpbaar, vooral de allerlaatste ‘in het sterven van ons leven’, ook al verwijst die naar de een-regelige strofe in het begin: ‘Hoe jij toen al met ons een stukje stierf.’ Dat is een mooie regel, waarin heel subtiel verwezen wordt naar de impact van deze geboorte op alle aanwezigen.
In het gedicht wordt gespeeld met alliteratie (‘Het zacht gesis van zuurstof / het noemen van je naam’) en met klankrijke lettergrepen die zich herhalen.

Het is een mooi gedicht, dat veel mensen zal aanspreken. Misschien is het kind er ook wel blij mee.

———————————

Hans Rothuizen (1948) debuteerde als dichter op 50-jarige leeftijd in De Tweede Ronde met drie sonnetten. De laatste jaren schrijft hij vooral vrije verzen. Klank en ritme zijn essentiële elementen in zijn poëzie, muziekverwijzingen talrijk. Hij won verschillende prijzen waaronder in 2021 de Van A tot Z Poëzieprijs in Vlaanderen. Zijn woonplaats Nijmegen met veel poëzie-activiteiten vormt een inspirerende omgeving voor zijn dichtersbestaan.

Nataliteit

Iemand moet gaan leven, moet
’s ochtends de zon begroeten
de overgebleven kippen, de kraai.

Iemand moet het doen:
van de waterwegen afraken en
met plannen het land opkruipen

eerst het vleugelplan laten varen
dan beginnen met melken en zaaien,
’s avonds luid zingen over een God

die alles kan maken en breken, die
ons veroordeelt tot een levenstaak –
zie de zon als zon, de regen als regen.

Iemand moet vooral verder gaan
en achttiende-eeuwse partituren
onder het puin tevoorschijn halen

dan met zijn lier de aarde bewegen
als nieuweling in een schimmig spel.
Iemand die niet bang is voor de hel.

Jurycommentaar Annet Zaagsma
Dit gedicht sprak mij aan door het optimisme wat eruit spreekt. Ik hou van gedichten die een originele benadering hebben van een thema, een zekere gelaagdheid hebben en met woorden en klanken spelen. De schrijver van het gedicht ‘Nataliteit’ heeft een eigen invulling gegeven aan het onderwerp van de wedstrijd en maakt daarbij doelmatig gebruik van herhaling en mooi binnenrijm. Het gedicht heeft een goede structuur en opbouw en door de eenvoud van de gebruikte woorden en klanken roept het verstilde beelden bij mij op. Het is een gedoseerd en elegant gedicht dat ruimte laat voor interpretatie door de lezer en wat mij prikkelt om er een eigen betekenis aan te geven.

In mijn interpretatie wordt in de eerste strofen als het ware een evolutieproces weergegeven. Het gedicht kan gaan over een allereerste begin, maar ook over wederopbouw na een verwoesting. Iemand moet beginnen met leven, de zon begroeten, met plannen het land opkruipen. Een ontwikkeling van het vormgeven van het leven wordt beschreven in termen van alledaagse aardse zaken als ‘kippen’, ‘land’ en ‘waterwegen’. Alles op z’n tijd: eerst ‘het vleugelplan laten varen’ en ‘beginnen met melken en zaaien’. Gaandeweg de acceptatie van de ‘levenstaak’ die ons (door een God?) is opgelegd. Na de vierde strofe ervaar ik een verdieping. Iemand moet vooral ook verder gaan dan de dagelijkse zaken: de partituren onder het ontstane puin vandaan halen en met zijn lier de aarde bewegen, schoonheid scheppen door kunst en muziek.

Ik lees dat nataliteit een begrip is in het werk van filosoof en politiek denker Hannah Arendt. Daar heeft het de betekenis van het vermogen van de mens om steeds weer opnieuw te beginnen, opnieuw geboren te worden en met ‘woorden en daden de wereld binnen te treden en een verschil te maken’. Iemand moet van het pad afgaan, keuzes maken en evolueren, de wereld beter maken. Niet bang zijn om af te wijken, voor anderen of voor de hel. Maar vooral, en dit is voor mij de kernzin van het gedicht: iemand moet het doen.

—————————-

Wasima Khan is een tweetalige schrijver, dichter en jurist, woonachtig in Den Haag. Met het gedicht ‘De droomvluchtige’ maakt ze haar Nederlandstalige poëziedebuut. Haar Engelstalige korte verhalen en poëzie zijn verschenen of worden gepubliceerd in de Amerikaanse literaire tijdschriften About Place Journal, Santa Fe Literary Review, Blink-Ink en Third Wednesday.

De droomvluchtige

Ik dwaal door een stad
die ademt
door de sleutelgaten
van vergeten deuren.

De lucht is van glas.
De vogels zijn brieven
die nooit werden verstuurd.
Op elke hoek
fluistert een boom
in een taal
die alleen slapers verstaan.

De straatstenen schuiven
onder mijn voeten.
Mijn schaduw
loopt achteruit.
Ze kent de weg.
Ik volg haar
alsof zij de god is
en ik het gebed.

Ik heb een kompas
van de stem
van mijn grootmoeder,
maar hij wijst altijd
naar gisteren.

De hemel buigt
en de zon komt op
in de zak van een visser
die geen water kent,
alleen zand.

Ik ben geen reiziger.
Ik ben een wolk
die haar naam vergat.

Ik rust in de mond
van een zingende steen.
Ze zingt mijn verhaal
achterstevoren.

En zo verdwijn ik,
steeds een beetje meer,
in de richting
waar ik
nog moet bestaan.

Jurycommentaar voorzitter Peter Vermaat
In dit gedicht volgt het lyrisch ik ‘de weg terug’, zowel fysiek door de straten van ‘de stad / die ademt / door de sleutelgaten / van vergeten deuren’ als in de herinnering (‘de stem / van mijn grootmoeder’).

Eigenlijk moet je dit gedicht zeker de eerste tien keer uitsluitend lezen (liefst hardop) met de hoofdrol voor de klank, zonder te proberen een geheel te vormen van beelden of zelfs daarvan een verhaal te willen maken. Poëzie is op zijn mooist wanneer het gedicht semantisch nog in de schemerzone verkeert en nog alle kanten op kan worden geïnterpreteerd.

Je vindt in dit gedicht dan prachtige regels, zoals ‘Op elke hoek / fluistert een boom / in een taal / die alleen slapers verstaan’, ‘Ik volg haar / alsof zij de god is / en ik het gebed’ of ‘Ik rust in de mond / van een zingende steen’. Het zijn regels die ik zelf geschreven zou willen hebben.

Ten slotte valt op dat de titel ‘De droomvluchtige’ luidt en niet ‘De droomvluchtende’: deze droom is geen vlucht voor een werkelijkheid of naar een wenselijkheid, maar evoceert het oplossen, het vervluchtigen van het lyrisch ik in de dampen van de droom, ‘een wolk / die haar naam vergat’ en die daarmee het verglijden van de tijd teniet doet. Pas in de laatste regel wordt het beeld van de terugkeer naar wat ooit was opeens nog gekanteld: ‘in de richting / waar ik / nog moet bestaan’ oftewel de toekomst en niet het verleden (waar ik ooit ben geweest).

Dit in dezelfde hand weten te krijgen van een gelijktijdig verleden en toekomst kan uitsluitend in poëzie worden bewerkstelligd en deze dichter doet dat op een overtuigende manier.

——————————

Annika Cannaerts is germanist en leerkracht Nederlands. Ze omschrijft zichzelf als een laatbloeier, maar dan een hevige. Haar gedichten verschenen al vaak in de openbare ruimte en ze klimt ook regelmatig op een podium, o.a. bij de Dichters in de Prinsentuin in Groningen. Ze won meerdere literaire wedstrijden en ze publiceerde in literaire tijdschriften en verzamelbundels, o.m. Poëziekrant, Meander, Ballustrada, Op ruwe planken, Het Gezeefde Gedicht. In mei 2026 verschijnt haar debuutbundel.

Spartel

Onvermoeibaar blijf je dingen kwijt raken
oordoppen tegen het lawaai van de zee
de lijst van begeleiders naar de overzijde
en wat als er niemand opdaagt

je daar alleen dwaalt

zout is een smaak die past, misschien krijg je
schubben of een klapperende aangezichtsvin, voorgoed
onkenbaar

wanneer de gloeidraad achter je navel uitdooft
naadloos overgaat in schuim

Organisator Monique Wilmer-Leegwater
Het gedicht ‘Spartel’ valt meteen op door de intensiteit en het gevoel van verlorenheid dat het oproept. De lezer wordt meegenomen in het worstelen met stilte, leegte en het zoeken naar herkenbaarheid. De beelden zijn krachtig en soms mysterieus. Vooral de regels ‘daar alleen dwaalt’ en ‘wanneer de gloeidraad achter je navel uitdooft / naadloos overgaat in schuim’, als lezer je blijf je hangen.

Het gedicht benadert het thema ‘dwalen’ op een indringende manier. De titel is daarbij treffend gekozen: spartelen roept beweging op, maar laat ook kwetsbaarheid zien — zoals je ziet bij iemand die niet goed kan zwemmen en toch probeert vooruit te komen. In die kwetsbaarheid ligt de kern van het gedicht besloten: de mens die zich staande probeert te houden in een wereld die onherkenbaar wordt.

De dichter schetst een overgangsruimte tussen land en zee, leven en dood, mens en mythisch wezen. De ik-figuur lijkt niet te verdwalen, maar juist te transformeren door het loslaten van de eigen vorm. Zo krijgt Tolkien’s uitspraak those who wander will never get losteen bijna existentiële dimensie.

De taal is sober en precies, de toon ingetogen. ‘Spartel’ onderscheidt zich door zijn zuivere beeldspraak en emotionele zeggingskracht, waarmee de essentie van dwalen op invoelende wijze is neergezet.

     Andere berichten

Vriendin van het vaderland

door Rogier de Jong   Degenen die mijn columns lezen, zal het misschien opgevallen zijn dat ik veel schrijf over Aardenburg in...

Kooi van Faraday

door Ko van Geemert   Margreet Reiss (1914-2002) was filmvertaalster, en een goede ook. Op een gegeven moment, in 1985 denk ik, vroeg...