Irene Schoenmacker (1988)
Uit (I)
Te doen alsof je de herfst
per omgaande wolk besteld hebt,
zo sta je op mijn stoep
er niet meer te wezen.
Er schuilt een halve regen
tussen de regels en in dit
gedicht kan ik schuilen voor
als ik plotseling roep of
je alsjeblieft terug wil komen
en je zegt van niet omdat
beter niet met mij is.
Olaf Korder (1949)
flat
Hij is geen jager of begeerde prooi,
niet stoer genoeg of bijzonder mooi,
geen prijsdier, gespierde godenzoon,
geen gilnicht ook, maar heel gewoon.
In doe-het-zelven enigszins bedreven
zou hij graag in zijn dure nieuwe flat
kamers en keuken delen, bank en bed,
voor altijd liefst en niet voor even.
Harry Vreeswijk (1936)
Was getekend
In dat huis waar niemand thuis is
woont nu ook een vriend van mij
moe en mager
hij vult zijn tijd met kleurpotlood
kijk zei hij, hier kun je een boom in zien
of beter misschien een fontein
en ik zag water ontspringen
rijzen naar omhoog en in een trage bocht
afdalen naar de aarde
en ik zag dat wij dat waren.
Alphonse W Wijnants (1949)
Ik noem je moeder
Wat een geluk dat ze vergeet
dat ze vergeet. Ik stuur de rolstoel.
Puur is haar verbaasde blik
op de kleurige stukjes hemel in de plas
op het pad omheen het rusthuis.
Is dat niet mooi? Haar ogen
zijn hemelsblauw, net als die van mij.
Ze heeft de blik van verwondering,
niet meer gekoppeld aan een brein.
Alle wereld die ze in zich ziet,
is van haar tijdlijn bevrijd,
in splinters en fragmenten.
Opgevuld met een veelvoud van uitgewoonde ruimten.
Dan staat ze, verwonderd,
iets terug te vinden.
Ik wil naar binnen, zegt ze,
maar wie ben jij eigenlijk?
Moeder, zeg ik! Denk je dat?
polst ze argwanend.
Ach, moeder, je hoeft niet meer te weten
van jij en ik. Nu wordt het iets groters
dan we zelf ooit kunnen zijn.