Bert Bevers (Bergen op Zoom, 1954) schrijft en woont reeds sedert de vorige eeuw in hartje Antwerpen. Gedichten van zijn hand verschenen in diverse literaire tijdschriften en bloemlezingen. Zijn meest recente bundel is Eigen terrein – Gedichten 1998-2013. Dit najaar verschijnt bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer een nieuwe, Nederzettingen.
foto Peter Bevers
Vreemd licht
-In het Antoine Wiertz Museum-
Kun je je ergens thuis voelen aanleren,
zoals een tweede taal? Dat vraag ik me af
in deze merkwaardige woning waarin
doorlopend vreemd licht begint te vallen.
Het is hier ook nu vroeger. Als de tijd
waarin mensen nog geheimen vergaten
in verre, droevige landen met oude namen
die enkel de wind kan uitspreken. Verf
heeft aan afbeeldingen geen schuld. Wat
telt is milde doorschouwing, zwenking naar
klaarheid. Hier loop ik, tolkend in tegenzangen,
in de rommelkamer van veler herinneringen.
(niet eerder gepubliceerd)
Eeuwenhout (Een droom)
Is het valsheid in geschrifte wanneer ik
uit vannacht noteer dat waar de paarden
graasden het gras weerbarstig was?
Streelde daar bij Eeuwenhout hun manen,
kende niet hun namen maar ze roken naar
de weergalm van gebeden uit een oude tijd.
Vervolgens stak ik langs diens linkerzijde
traag een heel lang mes het hart in van een
stille, vreemde man. Amper zat er bloed
aan toen ik het terugtrok. Hoe merkwaardig.
Je zou toch denken dat het er van druipen zou.
Wat smaakte even later toch het bier me goed.
(verscheen eerder in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, zomernummer 2017)
Mijn broertje vliegt
-Voor mijn broer Peter-
Ik kijk hoe onze vader af probeert te
drukken als mijn broertje door de lucht
beweegt. Kun je denken dat je vliegt
wanneer je amper weet dat je bestaat?
Niet zo heel ver weg van ons wieken
kraanvogels over deze lente heen. Licht
lijkt wel rood en motor mama tolt onder je
maar rond en rond zodat de lens bijna niet
weet hoe scherp te stellen. Daar blijf je dan
hangen op het ogenblik dat jij dat verre later
lijkt te weten. Je kijkt. Ik sta erbij en kijk
ernaar. Hoe hoog mijn broertje zweeft,
hoe blauw zijn broekje is. Hoe jong we zijn
besef ik al en ook hoe verder we nog mogen.
Hoe we leven in kamers zonder wolken.
Hoe rekbaar als de tijd wij schijnen.
(verscheen eerder in nummer 2 van G., lentenummer 2018)