Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974). Zijn bundels werden genomineerd voor de Jo Peters Poëzieprijs, de Ida Gerhard Poëzieprijs en de Obe Postmaprijs. Zijn meest recente bundels zijn Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden (Cossee 2015) en Hingje net alle klean op deselde kapstôk / Hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok (Afûk, 2018).
Bruinja woont in Amsterdam en debuteerde in het Fries officieel met de bundel De wizers yn it read (De wijzers in het rood, 2000). Hij stelt bloemlezingen samen, recenseert, presenteert en interviewt en werkt graag interdisciplinair samen met onder andere muzikanten en vormgevers. Zijn werk is niet alleen in boeken maar ook op gebouwen, pleinen en in winkels te lezen.
Van 2008 tot 2013 schreef Bruinja gedichten voor het actualiteitenprogramma ‘Dit is de dag’ (radio 1) en van 2014 tot 2016 schreef hij een wekelijkse column voor de cultuurbijlage van de Leeuwarder Courant. Vanaf 2012 is Bruinja werkzaam als docent aan de opleiding Creative Writing te Arnhem en sinds 2017 is hij ‘Dongeradichter’ van de gemeente Dongeradeel.
Alja Spaan ging in gesprek met hem. De bijgevoegde gedichten komen uit zijn laatste bundel, Hingje net alle klean op deselde kapstôk / Hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok (Afûk, 2018).
foto Dirk Skiba
In het persbericht bij het verschijnen van je laatste bundel staat dat het erover gaat ‘om onder moeilijke omstandigheden het goede te doen’, zie ook de recensie in Meander.
Het goede, ja wat is dat? Ik denk dat de karmelietenpater Titus Brandsma aan wie ik de openingscyclus heb opgedragen, dat zeker deed. Hij verzette zich tegen het nazisme en moest dat met de dood bekopen in Dachau. Daarnaast verdiepte hij zich in de mystiek en was hij een voorvechter voor het Fries. Je moet altijd je best doen, goede poëzie lijkt mij ook een mooi voorbeeld van je best doen.
Fries
se skopten anno sjoerd en se skopten titus
oant de pater blette en de bliedende sei
wy sille foar dy minsken bidde
sadat se ta ynsjoch komme
kollektive earmoed soe
de saak keare kinne
it kastiel fan de siel
krigen de learzens net stikken
yn in brilledoaze ûnder syn oksel
bewarre er de hosty dêr't it hiele kamp
mei segene waard
hy wegere te leauwen
dat de toare grûn
gjin frucht drage koe
se skopten titus en se skopten anno sjoerd
yn myn eagen in riedsel
dat in riedsel ferflokt
se skopten om skuon dy't te smoarch
in bêd dat net kreas genôch
betrouwen yn it hege
in smelle ikker foar de ien
ûnwrikber fûnemint
foar de oar
hy wist wat er by him droech
dat wat yn alles sit
ek yn de broeder dy't him
lapen om `e swolmen
ûnder de fuotten bûn
Nederlands
ze schopten anno sjoerd en ze schopten titus
ze schopten anno sjoerd en ze schopten titus
tot de pater bloedde en de bloedende zei
wij zullen voor die mensen bidden
zodat ze tot inzicht komen
collectieve armoede zou
de zaak kunnen keren
het kasteel van de ziel
kregen de laarzen niet stuk
in een brillendoos onder zijn oksel
bewaarde hij de hostie waar het hele kamp
mee gezegend werd
hij weigerde te geloven
dat de dorre grond
geen vrucht kon dragen
ze schopten titus en ze schopten anno sjoerd
in mijn ogen een raadsel
dat een raadsel vervloekt
ze schopten om schoenen die te smerig
een bed dat niet netjes genoeg
vertrouwen in het hoge
een smalle akker voor de een
onwrikbaar fundament
voor de ander
hij wist wat hij bij zich droeg
dat wat in alles zit
ook in de broeder
die lappen om de zweren
onder zijn voeten bond
Is het ook een soort excuus, ‘als je je best maar doet dan?’.
Nee, nooit. Ik maak me er nooit van af. Bij een gedicht in opdracht helpen tijdsdruk en soms ook matige inspiratie bij prozaïsche onderwerpen niet altijd mee. Maar ook dan probeer ik er iets in te stoppen dat voor mij spannend is.
De omslag van je nieuwe bundel moest lijken op een handleiding. Een handleiding hoe met het leven om te gaan?
Het is meer een knipoog en een aanwijzing. Poëzie heeft praktisch nut. Het verrijkt je stem, je taal en je begrip. Het is ook wel grappig dat de meeste mensen handleidingen maar half lezen of na een paar pagina’s de rest zelf wel uitvogelen. Ik vind het contrast tussen het verhevene van poëzie en het alledaagse van een handleiding mooi. Het is een soort grapje over mijn eigen werk, al wil ik natuurlijk wel graag dat mensen het serieus nemen. Een grappig drempeltje.
Je gedrevenheid is opvallend. Is het organiseren van Dichters in de Prinsentuin, waarmee je 20 jaar geleden als 3e jaar student Engels begon, de opmaat geweest voor alles wat je nu doet?
Ik denk dat de gedrevenheid er al eerder was. Bovendien waren mijn ouders altijd erg betrokken bij het maatschappelijke leven. Mijn vader hield spreekbeurten over het Openbaar Onderwijs, was naast conciërge ook vrijwillige chauffeur bij de ambulance en mijn moeder hielp mee op school en zat in de medezeggenschapsraad of ouderraad. Tijdens mijn studie Engels organiseerde een docent een poëzieavond voor zijn eigen studenten, hij schiep de gelegenheid en dat is iets wat ik ook altijd wil doen: anderen in staat stellen tot.
Kun je dichten leren?
Ja, vroeger zei ik van niet maar nu denk ik van wel. Wanneer ik lesgeef, doe ik dat zoals ik mezelf het schrijven heb geleerd, door wat ik heb gelezen en door welk commentaar ik van collega’s, critici en redacteuren heb gehad. De studenten verdiepen zich in het leven, het werk en de stijl van een dichter en proberen daarna iets uit van wat zij denken dat die dichters proberen. Het zijn vingeroefeningen, manieren om je gereedschapskist te vullen zodat je later kunt kiezen. Het organiseren van redactie is daarbij essentieel. Mijn studenten lezen elkaars werk en geven er commentaar op voordat het in mijn postvak verschijnt.
Ik werd zelf tijdens mijn studie gegrepen door de Engelse Plint-posters waarop gedichten stonden van Stephen Crane, William Carlos Williams. Er is een traditie van jatten, we gebruiken allemaal dat wat we nodig hebben voor ons eigen werk en voegen daar iets aan toe, we verwerken technieken, we denken erover na en geven door, net als wetenschappers, filosofen en arbeiders.
Ik vind het prettig anderen te stimuleren en kansen te bieden. Het lesgeven en de omgang met de studenten hebben mij als dichter en lezer ook scherper gemaakt.
In een eerder Meanderinterview (Lennert Ras, 6 oktober 2015) zeg je dat Bob Dylan je aanspreekt omdat hij schijt heeft aan het publiek en daarmee zo dicht mogelijk bij zichzelf blijft. Kun jij je nog wel zo opstellen? Ik denk bijvoorbeeld aan een voorzittersrol van de jury bij de Turing.
Schijt aan het publiek gaat mij nu wat te ver. Ik heb respect voor mijn publiek, maar verlang ook veel van hen. Voor een deel van mijn werk moet je als lezer goed aan de slag. De vrijheid die ik neem in de associatieve kant van mijn poëzie is voor mij belangrijk. Ik schrijf niet alleen voor mijn lezer maar ook voor mijzelf. Ik denk niet dat dit conflicteert met mijn verantwoordelijkheid als voorzitter van jury van de Turingprijs. Het maakt van mij eerder een kritische lezer die het werk van uiteenlopende dichters kan waarderen en plaatsen. Ik lees de inzendingen niet alsof het mijn eigen gedichten zijn.
Heeft een schrijver een maatschappelijke taak?
Het maken van kunst, wat je ermee toevoegt en wat je onderzoekt, lijkt mij maatschappelijk genoeg. Je enige verplichting is betrokkenheid bij je eigen werk en werkwijze. Die moet volledig zijn. Een sterk liefdesgedicht met originele beelden voegt niet minder toe aan de wereld dan een politiek gedicht. Ik vind overgave en plezier belangrijk, zelf ben ik ontzettend gretig en ik wil graag vernieuwen, mezelf dan, ook al schrijf ik geen revolutionair moderne poëzie.
Wat is de fascinatie voor Tsjebbe Hettinga?
Daar kan ik niet over oordelen, ik kan het niet los zien van het Fries. De eerste keer dat ik hem zag en hoorde, hoe hij alles uit het hoofd deed (in het Engels zeggen we ‘by heart’, een omschrijving die veel beter past), de muzikaliteit, het plezier dat hij liet zien, de concentratie. Dat zal allemaal ook voor anderen meespelen. Ze hebben misschien ook een idee dat ze iets te zien krijgen van een oudere wereld, van het leven op het platteland en van de wat klassiekere toon van een dichter als Slauerhoff, hoewel Hettinga ook echt in zijn eigen tijd leefde en van het leven in de grote stad hield. Ik ben een paar keer met hem op pad geweest, speelde zijn geleidehond, hij was belangrijk voor mijn leerproces maar dat zijn er meerderen geweest, Albertina Soepboer is dat bijvoorbeeld ook. Haar Friese debuut Gearslach was een grote inspiratiebron om in het Fries te schrijven. Fries is niet mooier dan het Nederlands, alle taal is mooi, alle dialecten. Het gebruik van de stem is bovendien even belangrijk, ik ben erg auditief ingesteld. Het Fries en het Nederlands wonen voor mijn gevoel op verschillende plaatsen in mijn mond. Ik leer van beide geluiden.
Fries
yn in oar syn wûne wenje
en mei him wachtsje
oant it oerbetteret
leare wat in oar leard hat
it mei him meiwitte en dyn namme
derby sette
sizze wat in oar sein hat
en dy wurden brûke
oantst se fertroust
in hynsterêch leechlitte
it stek iepensette
de jûne fuorje
oprinne mei de sinne
en dyn mûle net hiel krije
it wurd achterlitte
omdat it te grut is
omdat it dy lytsman makket
in nije wûne meitsje
Nederlands
in de wond van een ander wonen
en met hem wachten
tot hij opknapt
leren wat een ander heeft geleerd
het met hem meeweten en je naam
erbij zetten
zeggen wat een ander heeft gezegd
en die woorden gebruiken
totdat je ze vertrouwt
een paardenrug leeglaten
het hek openzetten
de avond voeren
oplopen met de zon
en je mond niet heel krijgen
het woord achterlaten
omdat het te groot is
omdat het je klein houdt
een nieuwe wond maken
Je noemt in een radio-interview met Peter de Rijk voor Paperbackradio (uitzending 28 februari 2018, terug te vinden op je blog, kopje audio) dat er naast die twee talen ook twee dichters in je schuilen waarin de ene veel vrijer beweegt dan de ander. Vechten ze met elkaar om aandacht?
Interessante vraag. Die twee dichters verschillen van elkaar in mate van toegankelijkheid. De ene wil kijken naar wat taal kan en wat er gebeurt wanneer je ongewone dingen naast elkaar zet op een ongewone manier. Die dichter zoekt naar nieuwe plekken in zijn hart, hoofd en mond. Die andere dichter vertelt over wat hij heeft meegemaakt en denkt te weten in begrijpelijke taal. Hij wil zijn publiek directer raken en soms gewoon alleen maar aan het lachen maken of ontroerd doen raken. Ze wisselen elkaar af en zitten elkaar niet echt in de weg, al snap ik niet altijd precies waarom de ene aan het woord is en de andere zich stilhoudt. Het heeft misschien te maken met wat ik lees op dat moment of de bundel die ik daarvoor heb geschreven.
In een interview in de Leeuwarder Courant van 23 februari dit jaar noem je schrijven ‘een reis aangaan’. Wat gebeurt er als je thuiskomt?
Dan blijf ik daar even, kijk wat rond en denk wat over mijn vorige thuis en de reis of ik zet die eerste plaat van Henk Wijngaard op en luister naar hoe hij zingt over het eenzame gevaarlijke truckersbestaan of dat mensen met hun vingers van de Waddenzee af moeten blijven. Dan voel ik mij even weer de jonge held die meespeelt op die muziek met een gitaar gemaakt uit de deksel van een emmer uierzalf en de dikke snaren van wit kledingelastiek.
Fries
yn in oar syn hûs wenje
en dêr in thýs yn fine
yn in oar syn namme krûpe
en dêr in stim yn fine
dy falle litte yn in oar syn put
en derút optakele wurde
nij libben blaze
yn in âlde hûd
in eintsje paad derby lizze
en it wurk net dien krije
op `e nij sizze
wat in oar sein hat
en yn dat oare in thús fine
Nederlands
in het huis van een ander wonen
en daar een thuis in vinden
in de naam van een ander kruipen
en daar een stem in vinden
je laten vallen in de put van een ander
en daaruit opgetakeld worden
nieuw leven blazen
in een oude huid
een stukje pad eraan leggen
het werk niet afkrijgen
opnieuw zeggen
wat een ander heeft gezegd
en in dat andere een thuis vinden