Gedichten

Peter J.R. Vermaat
Peter J.R. Vermaat vraagt zich na de diagnose Alzheimer, die zijn vader gesteld kreeg, af wat er in taal nog kan worden behouden – of liever nog geschapen – van wat er tussen hen bestond. Met de reeks De vaderverzen hoopt hij dat de lezer in de taal meer kan terugvinden dan de dichter er in verloren heeft.
Paul Roelofsen
Op de plek van een recensie vandaag – en de komende dagen – gedichten van onze recensenten en andere medewerkers, te beginnen met Paul Roelofsen. Zijn poëzie is duister, humoristisch, onverwacht, beklemmend maar ook liefdevol, relativerend en troostrijk. Met een zin als ‘tracht woorden te ontluchten / spreid licht in de kelders van de taal’ is hij een ‘niet koest te krijgen krijger in woudzang’.
Tjeerd van de Laar
Tjeerd van de Laar schuift en puzzelt op de grens van proza en poëzie maar is er wel een grens? Het schrijven is voor hem een manier om bij ervaringen stil te staan en ze te laten stollen zodat hij ze later ‘beter’ kan herinneren. Zijn werk gaat over veel meer dan wat er staat.

Désirée-Christine van Blitterswijk
Désirée-Christine van Blitterswijk analyseert dromen en slaat een brug tussen taal en onaangekondigde beeldstromen. De meeste gedichten komen in de nacht tot leven met zinnen als ‘leven dat uit mij stroomt is / een eindeloze zee’ of ‘het huis je zelfgesponnen baarmoeder’. Ze ziet ‘een smeltende ijsberg onder het avondrood’ en ‘stampt met blote voeten de wereld aan.’

Jolies Heij
In de taal van Jolies Heij gebeurt er van alles. Er zijn harde zinnen en conclusies die soms worden toegedekt met zachtheid, er is dat verlangen, het vergezicht, het vergeten en zeker weten: ‘hoogtevrees is niet nodig zo lang je omhoog kijkt’, ‘of dat je van panorama’s droomt, het is niet erg’, ‘oefen in verwildering en slik pokon om te groeien’.
Martine Brander
“Wat wil je later worden als je groot bent?” het antwoord “schrijver”. Onlangs heeft Martine Brander besloten dat later nu is, en zij groot. Gelijk heeft ze. Haar gedichten hebben een prachtige beeldtaal, ‘de ribfluwelen schouders van de nacht, het dorp een blokkendoos vol opgerolde mensen, zachte armen van kastanje, sterrenmossen aarde, door boomwortels gewiegd als een houten kind.’

Elly Stolwijk
Dichter Elly Stolwijk schreef deze winter over ‘vader en de narigheid die hij in de oorlog heeft meegemaakt.’ Terwijl een huisbewaarder zegt ‘zo ziet het eruit in de lente’ concludeert zij ‘zo zullen verschijnselen altijd samenkleven, / versterkt door een litteken op het hoornvlies’. Liefdevol roept ze een dode geest tot leven, haar vader ‘bestaat nu uit letters, woorden, zinnen, een onaffe sage.’
Karel Wasch
Karel Wasch is verliefd. Waren het in zijn meest recente bundel nog dichters die over engelen droomden, nu is het ‘alsof uit de sterrenlucht een God naar beneden reikte, ons optilde, in zijn hand bekeek, om daarna een nieuw sterrenbeeld van ons aan de hemel neer te zetten’. De zon werd gewassen tot karmijnrood. De wanhoop is vervlogen.

Geert Jan Beeckman
Met regels als ‘Laten wij het houden op een zee. / Om verbeelding niet af te leren. / Om bij je herinneringen te komen. / Om over jezelf iets te weten maar nooit / een idee te hebben van altijd.’ raakt dichter Geert Jan Beeckman ons, nodigt ons uit nogmaals te lezen. ‘Morgen doen we wat de dichter schreef mijn lief’.