Voor alle zomerhuisjes
door Joop Leibbrand
Zeisend Licht is het aangenaam verrassende debuut van de onder het pseudoniem Louise dichtende Gerda Posthumus (1960), een Groningse die sinds 1997 op Vlieland woont en kennelijk zo aan het eiland verknocht geraakt is, dat ze zonder een officiële functie als eilanddichteres te hebben, toch een hele bundel Vlielandse verzen bij elkaar schreef.
Eilandbewoner Theo Sontrop zei over het boekje: ‘Een mooi ontwerp, mooie druk en gedichten van een kwaliteit waar geen pseudoniem meer voor nodig is. Gerda moet gewoon onder haar eigen naam verder gaan.’ En trouwe eilandgast Willem Jan Otten merkte op: ”Eiland’ is in jouw gedichten een conditie, een zijnswijze. Wel denk ik dat het voor eilandgasten een dubbel fijn boek zal zijn. Het moet in alle zomerhuisjes liggen, vind ik.’
Met beiden kun je het meer dan eens zijn, want de 48 gedichten tellende bundel bevat serieus, degelijk werk, zorgvuldig opgebouwd en keurig uitgegeven.
Na een voorafgaande haiku (‘Op het strand liggen/ zeesterren, opgedroogde/ hemel op aarde’) en de proloog ‘Op een afstand’ (‘Ik ben een eiland […] zelfs zonder kaart, weet je/ van de schat die verborgen/ ligt in mij.’) volgen vier afdelingen en een aan Slauerhoff gewijde epiloog.
De afdeling ‘Trek naar wederkeer’ met voornamelijk gedichten over het ‘oude hart’ van Vlieland opent met het toepasselijke ‘Aankomst’.
Aankomst
Willem de Vlamingh, ontdekkingsreiziger
geboren in Oost-Vlieland
Zodra het schip wordt afgemeerd
het eiland met zijn ijzer slaat,
ontwaakt gesokkeld aan de straat
de bronzen man als weergekeerd.
Zijn blik gericht, het bord gevat;
tin taalt hier naar herinnering
– wist hij waarnaar zijn zoektocht ging? –
Zo blijven kijken over ‘t wad
terwijl de menigte zich haast,
voortschuifelend het veer verlaat
wanneer de uitgang opengaat.
Als stroom voorbij zijn standplaats raast,
blijft over, hij die doodbedaard
voorgoed de tijd van toen bewaart.
Zo vormvast en metrisch schrijft Posthumus niet altijd, maar ook in de veel vrijere gedichten doet ze aardige dingen. Als zij bijvoorbeeld beschrijft hoe na het voorbijgaan van een begrafenisstoet de wereld weer tot leven komt, noemt zij niet alleen een auto die weer start, maar ook ‘bomen die takreikend// het lentelicht/ de knoppen wijzen.’ en dat laatste is gewoon heel mooi gezegd.
Soms is een gedicht te overladen (‘Nicolaaskerk’), soms ook al te mooi (in ‘Stille zaterdag’ is uitslapen zich wentelen ‘in de jamben// van de deining van een droom’), maar dat wordt dan weer goedgemaakt met hoe zij een liedrecital in de kerk ervaart: ‘Dan knalt een toon door de ruimte,/ zoekt de vensters, raakt aan ramen, schudt/ de banken, grijpt een strot./ Een mond valt open.’
Deel twee waaiert uit over het hele eiland. Strand, zee en duin, het wad en allerlei Vlielandse locaties, zoals de vuurtoren, voor wiens fallische kracht zij zich niet ongevoelig toont:
Vuurtoren Vlieland
aan de top
staat hij strak
– van staal
zijn pantser –
in gelid
geen torso
hart dat buigen
doet en wacht
tot puls hem
vult, de schacht
van binnen warmt
hij richt
zijn eenzaam vuur
hult het met helm
begroeide land
ritmische golvend
kort haast stotend
in een zee
van licht
Het is de overtuigendste afdeling, met veel sterke observaties en mooie beschrijvingen van plaatsen en passages, vaak haast terloops gekoppeld aan onnadrukkelijke reflectie, zoals in ‘Noordzee’: ‘Hier trek ik vlot, de zee heeft vat op mij.’
Na het zwakkere ‘Het eiland je eigen’ besluit de bundel met de afdeling ‘En verder’, dat in een andere toonzetting geschreven is dan de rest van de bundel: filosofischer, ernstiger. Posthumus toont erin aan zeker geen zondagsdichter te zijn (en bevestigt onbedoeld dat Sontrop er groot gelijk in had haar dat zoete pseudoniem Louise af te raden, want op de een of andere manier trekt dat het niveau van de bundel omlaag).
Weelderig
Zie hoe die trage golf
loskomt van het oppervlak,
de zee, zeg ik.
Mooie eerste regel, zegt zij
voor een gedicht – gezet zijn
haar benen haar golvende buik -.
Verderop staat een man met lies-
laarzen en een hengel, vangen
doet hij vandaag niets.
Ze gaan te ver, de kinderen:
tot aan hun knieën zouden zij,
zeg ik, dood is een tapijt
van water dat trekt in de hoeken.
Ik zoek naar ver reikende klanken
en roep maar ik moet gaan.
Zwart vliegt een aalscholver
in een zweem van milde spot.
‘Dood is een tapijt/ van water dat trekt aan de hoeken.’ Er zijn bundels die het met minder moeten doen.
***
Zeisend Licht is te bestellen bij Flevodruk Harlingen of bij de auteur.