Ik vlucht alleen nog in mijn hoofd
Joop Leibbrand
Antoinette Sisto gaf met Iemand moet altijd gemist worden haar derde bundel een intrigerende titel mee, want hij balanceert tussen twee opties. De ‘iemand’ van wie sprake is zou één specifieke persoon kunnen zijn, en het ligt voor de hand daarin bijvoorbeeld een verloren geliefde te zien tegenover wie een soort herinneringsverplichting bestaat. Vergeten is ondenkbaar. Maar bij uitbreiding wordt ook gezegd dat je gemist moet worden om iemand te kunnen zijn – pas wie als mens door anderen wordt gemist, weet zich waarlijk mens.
Sisto weet de persoonlijke en de veel algemenere, humanistische invalshoek knap met elkaar te verbinden. Ze komen het best samen in de titelafdeling die als vierde van de zeven afdelingen in het hart van de bundel geplaatst is.
Het startpunt van de vijftig gedichten die het boekje telt, ligt bij de afdeling ‘Onderweg’, waarin twee ‘Rails’-gedichten de bundel op een concreet spoor lijken te zetten. We vertrekken vanuit een stationswachtkamer en meteen blijkt dat Sisto een uitstekend waarneemster is en heel precies formuleert:
[…]
Cappuccino’s, een koffie verkeerd, een thee
ze rillen tijdens pauzes en nipte slokken
pinguïn obers balanceren
tussen breekbare minuten in.
Verlichte wijzerplaten worden
geraadpleegd, iedere seconde
is van glas. De hand die vol
ongeduld op mijn ruit tikt
als het tijd is. Resoluut reis ik af.
Als een dichter in het besef dat ‘het tijd is’, afreist, kun je er haast zeker van zijn dat er op de een of andere manier sprake zal zijn van een levensreis. Hetzij vooruit, hetzij achteruit en het meest waarschijnlijk, voorbehouden aan film en literatuur: beide kanten tegelijk uit. Dat gebeurt ook.
In de cyclus van zes gedichten die volgt, verlaat ‘Onderweg’ direct het pad van de treinreis. ‘Verlangen’ beschrijft hoe het ik-personage ‘het verlangen naar elders’ niet verbindt aan een vorm van heimwee, maar aan het streven los te komen van zichzelf, een vorm van ‘verlichting’ te ervaren: ‘jezelf optillen zonder handen/ […]/geen begin of eind als doel// verlost van onze woorden’. Het blijkt nodig, omdat de afgelegde weg verbonden is aan een trauma, waardoor het vergeten van ‘wrakstukken geleende tijd’ een schier onmogelijke opgave is. De verbeeldingskracht blijft gevangen in een schaduw die over het asfalt is gelegd. Het zijn mooie gedichten in deze afdeling, met precies het juiste evenwicht tussen het verborgene en ontsluierde.
In de tweede afdeling, ‘Focus’, is er sprake van pogingen met een ander samen te vallen. Het zou kunnen lukken als de ‘jij’ ‘de deur die het duister dichtsloeg’ zou openbreken’ (‘Mimesis’), of ‘als de deur van dichte dromen/ maar een klink droeg/ aan de buitenkant.’ (‘Déjà vu’). Het is een door Achterberg gemunt thema waaraan Sisto met succes een eigen invulling probeert te geven:
van mijn zelfverzonnen reis bent
aan mijn cirkel van verlangens
zó roekeloos nog altijd raakt.
uit: ‘Elk ander land’
De derde afdeling, ‘Achter glas’, richt zich op het hernemen van het dagelijks bestaan. Het zijn ‘lichtere’ gedichten met plaats voor zelfspot en waarin de gedroomde wenswereld het moet afleggen tegen de realiteit.
De indringendste gedichten zijn voorbehouden aan de titelafdeling. Er is in ‘Imaginair’ sprake van een ander van wie ze niet weg wil vluchten (‘ik vlucht alleen nog in mijn hoofd.’), van het verbinden van ‘fracties geluk’ aan elkaar. Maar, zegt ze ‘Ik weet dat hij op jou moet lijken/ in alles – werkelijk, op jou.’ Het biedt perspectief, maar het moet met bezweringen worden afgedwongen:
Mantra’s
Herinner me eraan dat ik besta
dat ik ademhaal en eet
als ik rond en rond mijn as beweeg
alleen dans door de dagen.
[…]
Het is wanneer jij aan me denkt
dat ik opnieuw besta
dat ik ademhaal en eet
‘s nachts niet meer met ogen open
op voorbije dagen leef.
In de volgende afdeling blijkt dat die ‘voorbije dagen’ niet kunnen worden losgelaten. De vierdelige cyclus ‘De man in het gedicht’ smeedt de band tussen realiteit en literaire werkelijkheid nog sterker:
[…]
In elk willekeurig gedicht van mij
verschijnt de man voor het raam
als voor een eenzijdige spiegel.
[…]
De vrouw in het gedicht lijkt op mij
[…]
Het enige dat ik weet is
ik beval haar zoals ik sta
achter een matglazen deur
mijn silhouet binnen
de marges van een bladspiegel.
[…]
Maar taal blijft taal, want al bestaat de man buiten het gedicht, ze zal hem daar niet tegenkomen. ‘Zijn woorden vertellen me langs/ welke grens hij loopt en staart/ en of hij naar de overkant wil.’
Er is een grens die niet overschreden kan worden, er is een overkant die onbereikbaar is, er is zijn en niet-zijn. Sisto vond er in deze persoonlijke poëzie een mooie vorm voor.
De voorlaatste afdeling is een reeks waarin het schrijven en dichten zelf onderwerp is. Poëticale gedichten vormen een lastig genre en Sisto ontkomt hier niet altijd aan een zekere geforceerdheid.
Een drietal zeer beeldende stadsgedichten vormt het slot van een bundel waarmee Antoinette Sisto wat mij betreft bevestigt een meer dan verdienstelijke dichteres te zijn. Bij Meander wisten we dat al langer.
***
Antoinette Sisto (Almelo, 1963) woont en werkt in Amsterdam. Zij studeerde Italiaanse taal- en letterkunde en voltooide haar studie voor vertaler Italiaans aan de Hogeschool van Utrecht. Sinds 2007 werkt zij als poëzieredacteur bij Meander waarvoor zij interviews schrijft en gedichten uit het Italiaans vertaalt voor de rubriek Wereldpoëzie. Sinds 2014 is zij daarnaast als medewerker verbonden aan de literaire Stichting Perdu in Amsterdam.
In 2006 verscheen bij Opwenteling haar poëziedebuut Het verre huis; in 2014 verscheen bij Boekenplan Dichter bij de dagen, een bundel over de ziekte en het overlijden van haar man.