LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Juliën Holtrigter – Raadselwater

17 feb, 2015

Je weet niet eens wat je doorgeeft

door joop Leibbrand

Juliën Holtrigter laat Raadselwater, zijn zesde bundel, 42 gedichten met een losse thematische samenhang, voorafgaan door een motto van Czesław Miłosz: Als secretarissen, elkaar onbekend, lopen we rond op aarde, zonder veel te begrijpen. Het geeft mooi Holtrigters bijna naïeve insteek voor deze bundel weer. Op een onnadrukkelijke manier, bijna terloops, plaatst hij de kleine mens tegenover het het kosmische wereldraadsel en navigeert hem naar posities waarin deze zich daarvan rekenschap geeft en van daaruit naar zingeving zoekt. ‘Onszelf te begrijpen’ is de opgave waarvoor hij staat, en dat gebeurt in gedichten die een mooie balans kennen tussen complexiteit enerzijds en toegankelijkheid anderzijds. Holtrigter handhaaft daarbij moeiteloos het niveau van zijn eerdere bundels.

Veel is onbegrijpelijk, allerlei maatschappelijke ontwikkelingen bijvoorbeeld, en alles wat nieuw moet zijn en vooral anders moet gaan, alsof het razendsnelle voorbijgaan van de tijd – ‘Alles draait op den duur om verdwijnen.’ – al niet erg genoeg is. Het is vaak aanleiding voor een laconiek gebracht licht cultuurpessimisme. Dat bijvoorbeeld dankzij de moderne navigatiesystemen niemand meer de weg hoeft te vragen, is in zeker opzicht winst, maar doet ook veel verloren gaan. En dat door de digitalisering alles bewaard zal blijven, er nooit meer iets zal verdwijnen, het oude dus altijd en overal ‘als een lijkgeur’ in door kan dringen, bevalt de dichter evenmin. Hij staat tegenover een raadselachtige wereld en vraagt zich af hoe hij daar deel van uitmaakt.

In feite wordt het antwoord direct al in het eerste gedicht gegeven: wie geluk ervaart, is in harmonie met zichzelf en zijn omgeving.

Gelukkig wakker geworden

Gelukkig wakker geworden, meteen al
in tongen gezongen van raadselwater, veer
gehikt en zo meer.

Vanuit haar serre kijk ik de hemel
recht in haar vrijheid.
Tussen de bomen schittert de zee.

Ik blijf maar vissen: blikschade, zwik,
spaat, maskerade, tsja, om regels te vangen
moet men een woordje uitwerpen.

Hé, zwaan kleef maar aan, roept mijn duifje,
daar bromt de taalstrot, hier resoneert hij.

Zij hangt haar kousen te drogen.
Ik lig op haar bed en steek een sigaar op.

De dichter is bij zijn geliefde (elders heet zijn duifje Swaantje of Swaan), in een ‘hier’ waar het duidelijk anders is dan ‘daar’. Er is vrijheid van lichaam en geest, de dichtader stroomt, tevredenheid heerst en er is een nauwelijks verborgen erotische component. In andere gedichten, zoals in ‘Haar mond’, een eigentijdse pendant van Nijhoffs ‘Impasse’, is die veel sterker en speelt op een picturale manier ‘naaktheid’ ook een rol. Holtrigter heeft het vermogen op een plezierige, ontspannen wijze over seksualiteit te schrijven, wat bijna een test is voor goed dichterschap.

Opvallend is hoe prominent de rol is die de zee speelt in Holtrigters gedichten. Het geeft hem de mogelijkheid de mens te typeren als een zwerver, een jutter van het eigen bestaan. Daarnaast valt op hoe weinig Holtrigter als dichter een solipsist is; hij staat open voor de buitenwereld, wat alleen al blijkt uit het drietal gedichten met opdracht, de gedichten waarin vriend Chaim, de pianostemmer, al bekend uit de vorige bundel, figureert, de gedichten rond Swaantje en het gedicht dat melding maakt van astronoom prof. Oort.

In veel eerdere gedichten van Holtrigter was sprake van een protestants-christelijke invalshoek. Die lading heeft deze bundel geenszins, religieuze connotaties zijn ver te zoeken. ‘Niemand krijgt nog de geest’, staat er in ‘Heethoofd’ en in ‘Oostereind’ verklaart de ik ‘zo’ te willen worden ‘dat ik alleen kan/ zijn waar ik ben, waar ik ook ben.’ Het is alsof je in deze ambiguë regels Kopland leest na diens afscheid van het christendom. Holtriger lijkt zich met de benoeming van het leven tot ‘raadsel’ bekeerd te hebben tot een min of meer agnostisch standpunt. Het leverde dit schitterende slotgedicht op:

De raadselestafette

Droevige warmte hangt in de bomen.
Winters mogen voorbijgaan, maar zomers.

Onder de heg wacht een lijster. Waarop?
Op applaus?

Waar stront taalt naar strontvlieg en zaad
zich verplaatst in de darmen van vogels,
daar kun je alles verwachten.

Terugredenerend ontdek je patronen zo
grillig alsof ze blind zijn getekend.

We moeten evenwel verder.
Het raadsel dragend, de een aflossend de ander,
en zo maar voort,

je weet niet eens wat je doorgeeft.

***
Juliën Holtrigter (ps. Henk van Loenen, 1946), in 2010 winnaar van de Turingprijs, publiceerde onder meer in De Tweede RondeMaatstaf, Awater, Hollands Maandblad, Tirade en Poëziekrant.
Hij debuteerde in 2001 met de bundel Omwegen. Daarna verschenen Het verlangen te verdwalen (2004), Het stilteregister (2006), Het feest van de schemer (2009) en Snijderseiland (2012).

     Andere berichten

Willem Jan Otten – Septemberzee

Ontroerend mooie poëzie door Jeroen van Wijk - - Willem Jan Otten (1951) heeft een groot oeuvre dat bestaat uit poëzie, toneel,...

Arjan Witte – Dub Holland

Minder is meer door Maurice Broere - - Hup Holland hup is een bekende kreet waarmee men meestal sporters aanmoedigt, maar 'Dub Holland'...