LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

F. Starik – Staat

5 nov, 2015

De poëzie van een ondraaglijke onderbroek

door Levity Peters

De nieuwe bundel van F. Starik heeft een titel die vragen oproept: Staat.
‘Staat’ wat? Ik moest bijvoorbeeld denken aan De Staat van Plato, die al meerdere kunstenaars heeft geïnspireerd. Staat is zo’n kolossaal begrip, dat je er vele kanten mee op kunt .

Na het eerste gedicht, op bladzijde 9, waren mijn vragen al opgelost, want dat wordt gevolgd door de titel van de eerste afdeling: ‘Op’. Staat op.
Hierna deed ik geen moeite meer om hoofdstukken met titels als: ‘Vast’, ‘Aan’, ‘Uit’, ‘Blank’, ‘Stil’, ‘Af’, ‘Onder’, ‘Recht’ te duiden. De laatste afdeling, ‘Slot’ , bestaat uit aantekeningen bij de gedichten.

Direct bij het eerste gedicht al was ik enigszins bevreemd:

‘Neem plaats’

Ga rustig zitten.
Je bent hier te gast.
Zie je die stoel daar?
Die staat voor je klaar, dus neem plaats.

Legitimatiebewijs? Verklaring van goed gedrag?
Diploma’s? Laatste belastingaanslag?
Die moet dan wel definitief zijn.
Met voorlopig kunnen we niets.

Hoe ben je verzekerd? Zorgpas?
Tja, zo’n basispakket lijkt heel voordelig tot je één keer
naar de tandarts gaat. Zie ik nu goed dat je een bril draagt?
Inboedel? Brand? WA?

Ik ga voor jou in mijn dossier kijken. Weet je wat?
Ik ontbreek je. Ik geef je een nummer, een naam; Thomas.
Ik maak je opnieuw en compleet van buiten af aan.
Mooi ben je zo. Prachtig.

Typ hier rechtsboven je inlogcode in en pas je wachtwoord aan.
Herhaal je wachtwoord. Gebruik tenminste een hoofdletter
en twee cijfers. Neem de naam en de leeftijd van je kat toen die stierf.
Nee, geen lees- of diakritische tekens. Bevestigen. Opslaan.
Je mag nu wel opstaan hoor.

Meld je straks thuis nog maar eens rustig
en in alle gevallen opnieuw aan.
En als dat niet meteen lukt
dan nemen we de procedure online
gewoon nog eens door.

In de poëzie kan alles, daarom accepteerden we dit maar. Ik zat tenslotte al in een gemakkelijke stoel, was aan het lezen en nieuwsgierig naar wat de bundel mij brengen mocht. Dat ik bij een vreemd loket was aanbeland zal iedereen duidelijk zijn, een loket waar je ook nog eens achter de computer mocht plaatsnemen. En in de laatste strofe wordt mislukking van het contact gegarandeerd.
Is dit een afschildering van de maatschappij waarin wij leven, dus toch ‘de staat’ die ons uiteindelijk lankmoedig toestaat om ‘op te staan’? Repressieve tolerantie?

De naam Thomas zullen we de hele bundel door telkens opnieuw tegen komen. Geen idee waarom. Wellicht is hij een soort alleman. Ook de kat dient zich meerdere malen aan, stervend en lekkend gestorven.
Laten we de vragen de vragen maar laten, en naar het volgende gedicht gaan:

Tafel

Voor wie het leuk vindt om op een tafel te klimmen
– en dat vind ik – om een toespraak te houden
iets voor te dragen, een lied te zingen
of gewoon om de wereld eens
vanuit een ander standpunt te bezien:
het nadeel van de tafel is de rand.

Toch is de rand van de tafel noodzakelijk.
Zonder rand was de tafel geen tafel maar
een wereld die geen einde nam
en voor je het weet
staat er een uitvinder op
en noemt de zee die hij aanschuift stoel.

Een wereld die geen einde heeft, blijkt toch begrensd door een zee. Nou ja, in de poëzie kan alles…
Toch is dat wat mij het meeste stoort in deze poëzie: ze neemt de lezer niet serieus, en de dichter maakt het zich wel erg gemakkelijk. Misschien vergat de dichter de volgende reden toen hij opsomde waarom hij graag op tafels staat: boven het gewone volk uit te komen, voor iedereen zichtbaar te zijn, op te vallen. Terwijl je naar iemand luistert die optreedt denk je niet na, of het gebodene moet al te flagrant in strijd zijn met je gezonde verstand. De dichter lijkt erop te rekenen dat we vooral vermaakt willen worden.

Van wat hij te vertellen heeft, moet de dichter het niet hebben. ‘Dit is de tiende bundel/die de wereld weer niet zal veranderen’, schrijft de dichter in ‘Ja’. Om de strofe te beëindigen met het zinnetje: ‘Ja, die kans bestaat.’
Nee, om de wereld te veranderen is de politiek een meer geëigend instrument. Zou hij echt hebben verwacht dat zijn gedichten de wereld konden veranderen?
Ik denk het niet. Maar ik kan het mis hebben natuurlijk.

Het is petite histoire wat de klok slaat.
Het derde gedicht ‘Nee Nee’ begint zo: ‘Thomas duwt bij de mensen folders door de bus’ . Het vierde gedicht ‘Pasen’ begint: ‘Ik ben uit mijn kruis gescheurd’. Het vijfde gedicht ‘Hotel de l’Europe’: ‘De portier op de stoep groet’. Nummer zes, ‘Baas’: ‘In maart kocht ik een fraai kostuum’. Zeven, ‘Confect’: ‘Voor mijn buitendeur ligt een gestreepte/onderbroek’.
Petite histoire hoeft geen bezwaar te zijn; William Carlos Williams maakte daar prachtige poëzie van, maar F. Starik …

Laat mij ‘Confect’ als voorbeeld nemen:

Voor mijn buitendeur ligt een gestreepte
onderbroek, zo’n zwart gestreepte onderbroek
die bij de Zeeman hier vier stuks voor een tientje doet
de onderbroek die ik in veelvoud heb verworven.

Ik herken hem als de mijne: heb ik mijn onderbroek
gisteravond laat per ongeluk op straat geworpen?
Ben ik naakt op het balkon gaan staan
en gooide ik het ding naar buiten?

Wilde ik iets duidelijk maken?
Ik til het voorwerp voorzichtig op met de punt van mijn schoen
en ruik eraan. Stinkt niet. Niks mis mee zo te zien.

De gedachte dat er mensen zijn die in dezelfde winkel
dezelfde onderbroeken kopen. Dat andere mensen
in mijn onderbroek rondlopen.

Niet te dragen.

Te flauw en onbenullig voor woorden! Moet ik uitleggen wat hier allemaal mee mis is? Nee toch ?! Denkt de dichter nou echt dat zijn publiek zo onintelligent is dat het zoiets mufs appreciëren kan? Wilde hij iets duidelijk maken? Welnee! Hij wil slechts versluieren dat hij niks te vertellen heeft.
Oppervlakkiger poëzie kan ik mij nauwelijks voorstellen. Hij heeft de onderbroek per ongeluk de straat op gegooid, ofwel naakt op het balkon (dus al buiten!) het ding naar buiten gegooid. Asjemenou. Dan heb ik het nog niet over zijn creatieve gebruik van de taal. Bij zoiets flutterigs heb je het natuurlijk niet over de spankracht van de taal, dynamiek, taalspel .

Is het echt zo beroerd allemaal? Ja. Zo erg is het. In het gedicht ‘Neus’ dat opzienbarend begint met: ‘Een neus beginnen is een militaire operatie’, wordt koffie gekookt, worden sigaretten tot asbak gerookt en staren neuzen uit het raam.

Dat laatste wordt in de laatste strofe recht gezet met een daverende grap:

Aan de neus voelen of de neus al bloedt.
De neus die, als hij al een loopbaan had
waar dan zoiets als een salaris bij hoorde
sowieso niks zag, alleen maar rook.

Ik word er mistroostig van. Een bundel van 121 pagina’s, waarin niets staat wat de gemiddelde Nederlander niet zelf had kunnen bedenken, of moeiteloos beter.

Het is niet dat F. Starik niet probeert om meer diepgang aan zijn gedichten te geven.

‘Nergens veilig’ gaat over de dood. Het is een lang gedicht (vier pagina’s) dat begint met de dood van een zwerver die Thomas heette en lag te slapen in een bushokje.
Een boom valt op het bushok om, maar dat is nog lang niet het einde van het verhaal. Terwijl Starik het gedicht schrijft landen plechtige toestellen van de luchtmacht met zestien en vierentwintig kisten aan boord met de resten van mensen erin die vorige week vakantie namen / van de dood die toen voor hen nog niet bestond. Het lijkt mij dat je geen vakantie kunt nemen van de dood als die nog niet bestaat, maar laat dit maar een eindje terzijde. Verder:

Hoogwaardigheidsbekleders alom. De macht van het getal.

 (..)
Op tv zie ik de veertig lijkwagens in een trage stoet
over ‘s Heeren wegen rollen, geëscorteerd door motoragenten
in een macabere Tour de France: er wordt niet gedemarreerd
aan de overkant past men zijn snelheid aan
zwijgend slaan de mensen langs de kant de optocht gade.
(..)

Dan komt de ‘Funeral train’ van JFK in beeld, met de duizenden langs het spoor, voor hij weer terug zoomt naar de mensen die langs de weg applaudisseren wanneer de stoet lang komt.

Dan pakt Starik de draad weer op, en gaat verder met de eenzame begrafenis van zijn Thomas, naar wie niemand zwaait, noch zorgvuldig ingestudeerd salueert, enzovoort. Het gedicht eindigt met het sterven van de kat ‘Muis’ van zijn geliefde, die voor de buitenwereld evenmin iets voorstelt als Thomas, de overleden zwerver.
Niet alleen de macht van het getal, maar ook de macht van functie en status.
Inderdaad: niemand en niets is ergens veilig. De titel zei het al.

Hoe moeilijk het is voor Starik om tot de kern te komen geeft hij kernachtig weer in de eerste strofe van ‘Wees bereid IV’:

Wees bereid om in de zon te kijken
je moet bereid zijn om je pijlen af te schieten.
Raak ze in hun hart.

Bereid zijn om in de zon te kijken en om je pijlen (welke?!) af te schieten (je moet!) om ze (wie?!) in hun hart te raken.

De poëzie van F. Starik laat weinig aan de verbeelding over. Dat is één van de grootste manco’s van deze poëzie: zij is niet beeldend. Je krijgt de indruk dat hij zijn verbeelding nergens werkelijk heeft ingeschakeld, dat hij wat hij opschreef nergens helder voor zich heeft gezien. De betrokkenheid bij zijn onderwerpen lijkt mij gering, evenals de behoefte om die ons, zijn lezers, voor ogen te toveren. Werkelijke poëzie heeft iets magisch, raakt je en gaat nooit meer weg.
Hij weet het, en heeft het daar volgens mij over in ‘Wees bereid IV’.

***

F. Starik debuteerde in 1987 officieel met de bundel Nepvuur. Daarvoor had hij in eigen beheer Mot, of de neerslag van de twijfel uitgegeven. Er volgden acht nog acht bundels, de laatste in 2013: Door. Daarnaast schreef hij onder andere brieven, romans en essays.

     Andere berichten