LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

‘We gaan op onze bek, maar we blijven lachen’

17 apr, 2016

Van de onlangs verschenen debuutbundel Kanonnenvlees van Lotte Dodion (1987) wordt al de derde druk verwacht. Het is inmiddels vijf jaar geleden dat er een interview met haar in Meander stond, dus het wordt tijd om wat bij te praten.

Je bent directeur van het Vredescentrum van Antwerpen, Midden Oosten-expert, poëzieverpleegster, postbode, poëtisch bordeelmedewerkster en theedame. En niet te vergeten schrijver, performer en poëziemissionaris. Wanneer slaap je eigenlijk?
Aah, de vinger op de wonde. Ik ken elke vierkante centimeter van mijn plafond. Het duurt ellendig lang voor ik in slaap val, maar terwijl ik het donker in de ogen kijk, komen vaak ook mijn beste ideeën. Dus op een bepaalde manier is een slaapstoornis ook functioneel. Mijn persoonlijke slaapliedje is een loop van piekeren en plannen maken.
Zodra ik wakker ben, wil ik alles tegelijk aanpakken. Mijn agenda puilt uit. Eigenlijk heb ik ‘nooit tijd’, maar altijd tijd om iets nieuws te beginnen. Het is ongelofelijk wat een mens allemaal kan klaarspelen met focus, passie en energie.
Stilstaan? Onmogelijk. Er is nog zoveel te zien, zoveel te doen, zoveel te zeggen.

Net op de dag dat ik met dit interview wilde beginnen vonden de aanslagen in Brussel plaats. Vanaf toen vond ik het even geen goed moment om over poëzie te praten. Heb jij dat wel eens?
Nooit eigenlijk. Ik heb altijd poëzie aan mijn hoofd. Niet dat ik voortdurend aan het noteren of bedenken ben, maar ik registreer wel voortdurend. Altijd staat er een soort recordknop aan die onbewust opneemt wat er zich rondom mij afspeelt.
Het is geen actie-reactie, niet ‘er gebeurt iets en nu moet ik iets schrijven’, maar alles sluipt naar binnen en duikt ooit weer op in woorden. Schrijven is voor mij even natuurlijk als ademen. Het is mijn manier om orde in de chaos te brengen, impulsen te filteren, dingen een plaats te geven. Een stem geven aan wat naar mijn gevoel in de schaduw blijft.

Je bent directeur van het Vredescentrum Antwerpen, een vzw die werkt aan projecten rond vredesopvoeding en herinneringseducatie.
Bij vrede denk ik aan ‘afwezigheid van oorlog’. Maar ook aan ‘ergens vrede mee hebben’, dus een soort van gezapigheid. Zo bekeken hebben vrede en kunst niet zo veel met elkaar.
Jouw definitie komt overeen met het concept van ‘negatieve vrede’: het zwijgen van de wapens. In de definitie die ik aanhang (‘positieve vrede’) is vrede meer dan de afwezigheid van oorlog. Het gaat evenzeer over harmonieuze relaties, over kansen, over sociale rechtvaardigheid, over ontwikkeling. Het is niet één as (oorlog of vrede), maar een complex samenspel van verschillende factoren, zowel persoonlijke als omgevingsfactoren.
Voor mij is het allerbelangrijkste in een definitie: aanstippen dat vrede fragiel is. Vrede is geen eindstaat die bereikt is en dan behouden blijft. Vrede is een werkwoord, het resultaat van voortdurende inspanningen. Een kostbaar en kwetsbaar goed dat energie vraagt.
Zo bekeken is er een duidelijke link tussen kunst en vrede: kunst kan de waakhond voor vrede zijn, kan wantoestanden en onrechtvaardigheid aankaarten, kan bespreekbaar maken, aandacht vestigen op mensen die door systemen worden vergeten. Kunst heeft de kracht om te laten nadenken en stilstaan. Een prachtig voorbeeld is de street-art die in Syrië werd gemaakt in de eerste dagen en weken van de Arabische Lente. Kunst was een middel, een manier om vreedzaam uiting te geven aan frustraties over onderdrukking. Daar waar er geen forum voor was.

In je bundel gaat het er fel aan toe. Vrede is een werkwoord, maar voor de mensen in deze bundel is dat werk veel te zwaar, lijkt het. Was deze invalshoek een bewuste keuze?
Voor mijn debuut vond ik het belangrijk dat er een rode draad was. Dat het een organisch geheel zou vormen van teksten die inhoudelijk aan elkaar raken. Ik wilde geen ‘best of’-gevoel creëren met losse flodders . Mijn uitgangspunt was een soort staalkaart maken van hoe mensen dag in, dag uit aan elkaar kapot gaan. Dat de gedichten hard zijn, is niet omdat ik harde gedichten wilde maken uit literaire overwegingen, maar omdat ik wilde schrijven wat ik zie. In mijn bundel is het geen vrede omdat dat in de echte wereld ook niet zo is. Het is klappen krijgen, recht krabbelen en proberen niet terug te slaan. Ik loop niet fluitend door de dag. Ik huppel niet door het leven. Maar dat hoeft niet te leiden tot defaitisme of neerslachtigheid. Mij inspireert het juist om tegengewicht te bieden: goede dingen doen en mooie dingen maken. Ik snap best dat de gedichten stevig overkomen, maar er zit ook veel troost in. Mijn personages zijn geen sukkelaars. In tegendeel, ze gaan door. Precies zoals wij dat doen ‘in de echte wereld’: we gaan op onze bek, maar we blijven lachen.

De reeks van veertien gedichten, waarmee je bundel besluit, gaat over de ellende die samenhangt met het eind van een relatie. In zijn recensie voor Meander legt Hans Puper uit dat de gedichten zijn gekoppeld aan de staties op de kruisweg van Jezus. Dat bevalt hem niet. Hij vind de vergelijking tussen een alledaags liefdesdrama en het lijden van Christus ‘grotesk’. Is die reeks inderdaad nogal ‘over de top’?
Ik denk dat het alles met je persoonlijke referentiekader te maken heeft.
Als Hans zegt ‘het personage zwelgt zo in haar verdriet dat alleen de vergelijking met het lijden van Christus volstaat’, dan kijkt hij allicht op een heel andere manier naar het christelijke erfgoed dan ik. Ik ben een kind van mijn tijd en opvoeding. Ik ben niet gelovig, maar wel gefascineerd door de rijkdom van beelden en verhalen in de religieuze traditie.
De vraag ‘is dit lijden (een liefdesbreuk) evenredig of gelijkwaardig aan het lijden van christus?’ die in zijn evaluatie centraal staat, stel ik niet. Ik vind die niet relevant. Ik ben geen taalpurist; een vergelijking mag een aanzet geven om een denkspoor in gang te zetten. Niet alles hoef je dan zowel in vorm als inhoud als context honderd procent door te kunnen trekken.
Ik ben in de cyclus ‘Kruis’ inderdaad vertrokken van de veertien staties in de kruisweg. Als vorm, om parallellen te kunnen trekken. Hoofdidee is dat iedereen zijn of haar kruis te dragen heeft, zijn weg heeft af te leggen. De veertien staties lieten me toe om het verhaal van een liefdesbreuk volgens eenzelfde structuur uit te werken en vorm te geven. De staties kloppen in inhoud en zijn consequent toegepast. Maar de interpretatie dat dit personage zich op dezelfde lijn zou zetten als Christus deel ik niet. Ik vind deze vergelijking en trouwens per definitie geen enkele vergelijking ‘over the top’. Je kunt van mening verschillen of een vergelijking werkt of niet. Je voelt ze, of je voelt ze niet. Maar of je iets mag vergelijken met iets anders? Die beperking, de gedachte van hiërarchie die daaronder sluimert, voel ik niet.

Laatst vertelde een Vlaming mij steeds minder met poëzie bezig te zijn. ‘Teveel kliekjes en te weinig echt verrassende poëzie voor mij. Het Poëziebordeel is daar een voorbeeld van. Kliekje dat alle aandacht naar zich toezuigt.’ Tja, een beetje zuur is het wel. Maar is het ook niet zo dat zulke frivoliteiten weliswaar aandacht opleveren voor de betrokkenen, maar de poëzie als geheel niet verder helpen?
Laat me beginnen met die man in kwestie uit te nodigen om eens bij mij langs te komen in het Poëziebordeel.
Voor mij is poëzie iets democratisch, iets voor iedereen. Ik heb lang gewerkt met de slagzin ‘poëzie voor het plebs’. Natuurlijk moet wat je schrijft poëtische kwaliteit hebben. Ik heb het dus niet over karamellenverzen, slechte ‘inspirational quotes’ of rijmelarijen. Wel vind ik dat poëzie niet voorbehouden moet zijn aan ivoren torens, gestudeerde hoofden en (pseudo)-intellectuelen. Poëzie is een oerkracht.
Voor mij staat het gevoel centraal, niet techniciteit, niet referenties, niet de vraag of iets al dan niet vernieuwend is.
Het Poëziebordeel is net een goed voorbeeld van hoe je je uit de vastgeroeste visie op poëzie kunt losrukken om tekst en woord op een andere manier te laten binnendringen. Het gevaar bestaat inderdaad dat gimmick overheerst of kwaliteit ondergeschikt wordt aan verschijning. Maar een enkel bezoekje aan het bordeel helpt iedereen meteen van die vooringenomenheid af.
Ik kan niet meer op twee handen tellen hoe vaak mijn bezoekers in tranen zijn uitgebarsten en hun leven op tafel hebben gelegd in reactie op mijn gedichten. Ik ben na een bezoek uitgenodigd om op een trouwfeest ‘die tekst’ nog eens te brengen. En ik heb na een bezoek de vraag gekregen of ‘die tekst’ voor een uitvaart mocht worden gebruikt. Ik herhaal: poëzie is een oerkracht. Het poëziebordeel speelt daar prachtig op in.

Je bent al bijna aan de derde druk van je bundel toe. Sommige dichters zouden al blij zijn als de eerste druk ooit op raakte. Heb je tips voor hen?
Tijd nemen. Ik was al meer dan tien jaar aan het schrijven, aan het optreden, aan het oefenen. Die leertijd was cruciaal. Niet alleen om dit boek zo te kunnen schrijven, maar ook om een publiek op te bouwen door jaren van optredens. Ik had een publiek voor ik een boek had, niet andersom. Ik kreeg de laatste jaren voortdurend de vraag ‘waar kan ik je lezen, waar vind ik dit?’
Die mensen hebben lang op hun honger moeten zitten, maar het maakte wel dat er al een verwachting was en dat vertaalde zich in de verkoop. Nog geen twee weken na de lancering was de eerste druk uitverkocht. Zonder media-aandacht, zonder hype.
Ik zeg niet dat elke dichter het podium moet opkruipen, maar je tijd nemen voor je debuut en aanwezig zijn in tijdschriften of wedstrijden, zorgt er wel voor dat je niet out of the blue opduikt.

     Andere berichten

Interview Gerard Scharn

‘Helaas is het zo dat poëzie alleen gelezen wordt door poëzieliefhebbers.’ - door Alja Spaan - Gerard Scharn (Gemert, 12 oktober 1946) is...