De stand van zaken
door Hans Franse
Bloemlezingen zijn belangrijk: zij weerspiegelen de literatuur, kunnen voortkomen uit nieuwe ontwikkelingen en de stand van zaken van actueel werk weergeven. Ik pleit al jaren voor een geactualiseerde ‘geautoriseerde’ bloemlezing bij de nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis, waarin de stand van zaken van het nieuwste onderzoek wordt weergegeven. Die keuze behandelt het verleden en is misschien alleen voor vakmensen, hoewel de bloemlezing van Komrij (de drie dikke delen, inclusief een redelijk actueel deel) goed verkocht is. Een bloemlezing van actuele poëzie kan een overzicht bieden van dichters en gedichten, van wat er op dit moment speelt, van stromingen en opvattingen. ‘De 100 beste gedichten’ uit de bundels ingezonden voor de VSB Poëzieprijs (‘dé prijs voor Nederlandse poëzie’, volgens de flaptekst) geven inderdaad een goed beeld van wat en hoe in Nederland en Vlaanderen geschreven wordt.
Afgezien van een selectie uit de bundels van de genomineerden (de Vlamingen zouden ‘laureaten’ zeggen, wat ik mooier vind, historischer: ik zie Dante en Jan van der Noot voor me met een lauwerkrans) – te weten Rodaan Al Galidi, Hannah van Binsbergen, Ruth Lasters, Delphine Lecompte en Nachoem M. Wijnberg – bevat deze bloemlezing ook poëzie van oudere dichters, waaronder ook onze ‘éminence grise’ Remco Campert die met één (mooi) gedicht vertegenwoordigd is, weliswaar uit 2015, maar het maakt het beeld compleet. Verder is er werk opgenomen van Eva Gerlach en Anna Enquist. De eveneens voor deze prijs genomineerde Nachoem Wijnberg sleepte reeds eerder prijzen in de wacht: de Jan Campertprijs in 2004 en een eerdere VSB Poëzieprijs in 2009. De VSB Prijs van 2017 is gewonnen door Hannah van Binsbergen voor haar bundel Kwaad gesternte , waarin ik prachtige regels las als: ‘Ik open een graf met de steek van een meimaand..’ (‘Aan de Situationistische Internationale’).
Het is een kaleidoscopisch beeld: een veelheid van stijlen en opvattingen. Ik vond het bijna een soort quiz om zonder biografische gegevens te verzamelen te proberen Nederlandse en Vlaamse dichters te herkennen. De Vlamingen hebben iets meer plezier in spelen met taal op zich, ze hebben iets barokkerigs, wat mij enorm aanspreekt. Ruth Lasters had ik als Vlaamse herkend (haar bundel Lichtmeters werd voorgedragen), bij boksende Vlaamse koningsdochter Delphine Lecompte (voorgedragen bundel: Dichter, bokser, koningsdochter ) ging ik even de mist in doordat de ‘sjoenste staad van ’t laand ’ (Tilburgs volkslied) figureerde in het gedicht: ‘De afschuwelijke mythomaan wordt weer een ijzig kind’.
In Tilburg toon ik mijn rauwheid aan een dadaïst
Hij kan ermee overweg, in een bos valt het hem op dat ik van honden hou.
Natuurlijk hou ik van honden, zoals ik van Hans Holbein,
Pistache en de Noordzee hou
Pistache en de Noordzee zijn verbonden
Hans Holbein en de honden zijn onverbonden
Of ik hier gelukkig ben? Wat een dwaze vraag, ik ben nergens gelukkig.
We kunnen verder prachtige poëzie van Eva Gerlach lezen, drie mooie gedichten van Anna Enquist, en wat mij goed deed: ook fragmenten uit een door mij in Meander gerecenseerde bundel van Marc Boogs Rotonde , een poëzienovelle gebaseerd op de Faustlegende. Deze drie fragmenten doen niet geheel recht aan de kwaliteiten van de bundel. Ook Marc Boog won eerder de VSB Poëzieprijs.
Ik had veel verwacht van de inleiding van Francine Houben, de voorzitter van de jury, veel bekroond architect en eredoctor in Utrecht. Ik ken haar als een buitengewoon intelligent architect, directeur/oprichter van haar efficiënt ingerichte bureau Mecanoo (ook daarvoor kreeg ze een prijs). Haar nieuwbouw getuigt van een eigenzinnige creativiteit (station Delft, veel culturele gebouwen, onder andere een bibliotheek en een theater in Birmingham). Bij verbouwingen betreft het vaak gebouwen met een lange geschiedenis: verbouwing vraagt een andere bezinning op inhoud en de vorm. Die bezinning levert vaak resultaten getuigend van een diep inzicht en grote intelligentie. Ik had een beschouwing over vorm en inhoud verwacht, waarbij zij als ontwerper en vormgever van daken boven en omhullingen van culturele ontmoetingsplekken zou kijken naar de poëzie als dak boven en omhulling van de taal. Juist omdat ze zelf opmerkt dat haar werk, de architectuur, alle zintuigen moet beroeren, had ik op iets van de verklaring van die ontroering gehoopt, mede gerelateerd aan inhoud en vorm, misschien geredeneerd vanuit de basis van elk bouwwerk: het programma van eisen. Helaas is dit niet het geval: het is een fraai geschreven wat vrijblijvend stukje, meer als een voorzitter van een stichting die op een congres de tekst van de directeur opleest dan een eigen bezinning.
Voor al diegenen die op de hoogte willen blijven van de ontwikkelingen in de Nederlandstalige poëzie, kan ik slechts de zin op het achterplat herhalen die eerder in Meander verscheen: ‘Ik benijd de poëzielezers die vanaf het begin ieder jaar de bundel hebben aangeschaft. Een beter overzicht van ruim twintig jaar Nederlandse poëzie kun je niet in de kast hebben staan’.