LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Simone Atangana Bekono – Hoe de eerste vonken zichtbaar waren

15 feb, 2018

Dictee van een mooi en pijnlijk ding

Ernst Jan Peters

Dichter Simone Atangana Bekono had al een reputatie voordat haar debuut verscheen. Nu pas ligt het zwarte boekje met de kleine witte letters in veelvoud op de poëzieafdeling van de betere boekhandel, maar in september 2017 droeg zij al voor tijdens de Nacht van de Poëzie. Eén gedicht las zij daar in Utrecht, het laatste en het langste uit de bundel, blijkt nu. In januari jongstleden was zij lid van de jury die de drie allerbeste gedichten uit de beste honderd inzendingen mocht kiezen voor de Turing gedichtenwedstrijd 2017.

Dat debuut, getiteld Hoe de eerste vonken zichtbaar waren,  is dan ook een heruitgave van haar afstudeerwerk aan de ArtEZ-opleiding ‘Creative Writing’. Dat zal niet iedere student overkomen. Hoe de eerste vonken zichtbaar waren blijkt een lastige titel. Op het wereldwijde web zien we al gauw dat ‘waren’ wordt verward met ‘werden’. Toch zit daar het subtiele verschil tussen zicht op het proces en zicht op het resultaat van het proces. En waar vonken zijn, kan vuur ontstaan.

Dit is zo’n bundel die lastig terug kan komen in bloemlezingen. De lange gedichten hangen sterk met elkaar samen, zijn te veel onderdeel van een groter geheel. Pik er daar maar eens een uit. In drie afdelingen met de titels ‘Wrijving’, ‘Ontsteking’ en ‘Vonken’ wordt een proces geschetst. In ‘Wrijving’ staan zes genummerde gedichten, In ‘Ontsteking’ staan twee brieven van ‘Siem’ aan ‘Kipje’ en in ‘Vonken’ gaat de nummering van gedichten verder van 7 tot 9, of eigenlijk van VII tot IX. De lijn van het proces geeft zich niet gemakkelijk prijs. In treffend gekozen beelden krijgen we puzzelstukjes aangereikt, zoals de ´ik´ die uit jagen gaat en een ree treft.

VII.

Dat ik uit jagen ging, en dat ik geschikte laarzen kocht en een warme jas
en dat ik geen tent meenam maar een stuk zeil dat ik opgerold op mijn rug droeg
en dat ik in de voetstappen van de beer door de regen liep

En dat het bos zich bewust was van mijn geur
en dat mijn lichaam zich bewust was van het bos
en dat de vogels besloten zich eerbiedig te gedragen en hun snavels dichthielden
en dat de beer zich bezighield met de vis in de rivier, het schoonspoelen van zijn poten
waar bloed en poep en mos aan kleefden

Dat de ree die voor mij uit sprong zich niet bedreigd voelde
maar haar vacht tegen de boomschors aan wreef zodat ik in de buurt kon blijven
en de bomen precies genoeg zonlicht toestonden
en de zon net warm genoeg scheen om het ijswater van de takken
naar beneden te doen druppen, het kraken van het stuk zeil op mijn rug te maskeren

Dat ik tegen het vallen van de avond
met toegeknepen ogen
het licht op de snuit van de ree zag schijnen
en dat de ree stilstond en van de laatste zon leek te genieten
dat ik beefde van vermoeidheid en dat mijn geweer beefde
en dat het leek alsof er tussen dit moment
en het moment dat nog moest komen

In de afstand die tussen ons lag, enkele tientallen meters
de zandkorrels die opstoven, de druppels ijswater die drupten
de zo langzaam mogelijk uitgeblazen wolkjes adem en de beer die
zich niet veel verderop bezighield met de vis in de rivier
en de ree die misschien niet genoot maar wel leek te wachten
ik herinnerde het badwater dat naar eucalyptus rook
de man die een meer in wandelde
en zei dat hij zowel hier als nergens was

(…)

Een soort droombeeld waarin er een relatie bestaat tussen jager en prooi waarin keuzes bestaan. Elke keuze leidt tot een ander verloop van de gebeurtenissen. En zo beschrijft de ‘ik’ meer herinneringen om uiteindelijk weer uit te komen bij de jacht.

(…)

Ik zette na de jacht mijn geweer op de grond, met het handvat op het parket
en de loop naar de lucht gericht, het zeil waarin ik geslapen had opgerold tegen de muur
stinkend naar bloed en poep en mos
en de ree met wie ik niemand en nergens was stond in mijn verbeelding nog steeds
met haar kop naar de oranjerode zon gericht, haar geur aan de bomen gesmeerd
mijn aanwezigheid voor haar verborgen door de afdrukken van de berenpoten waarin ik
mij had bewogen terwijl het bos zich bezighield met het dreigende donker
de ree en ik, wij maakten in de stilte van het bos een afspraak
zoals ik die maakte met de zeemeeuwen, de kustwacht, de partyboot,
het opblaasdier en de miljoenen vissen
in de meters tussen de loop van mijn geweer en haar slaap, naar mij toegekeerd
zowel uitnodiging als uitdaging, met alle miljarden dingen die in de ruimte
tussen ons in gebeurden, die ons deden samensmelten
die het moment van ontsteking aankondigden
voordat de eerste vonken
zichtbaar waren

Allerlei herinneringen, zelf meegemaakt of in dromen beleefd, liggen ten grondslag aan de vonken. En die herinneringen lopen van het begin van het leven tot het nu en die zijn gekleurd door de positie van de ‘ik’ in de wereld. Maar die ‘ik’ beschouwt zich meer als een reflectie van zichzelf: een silhouet, een schaduw, een spiegelbeeld in het zwarte water. Dat is een afsplitsing van jezelf, iets waar je zelfs mee in discussie kunt gaan. Het spel met identiteit vormt een belangrijk thema in de bundel. Soms zijn passages uit te leggen als strijdlust van een zwarte vrouw tegen onrecht in de maatschappij, maar ze zijn ook uit te leggen als een zoektocht naar identiteit. Wil ik zijn wat anderen mij maken? Daarover zijn verschillende regels te vinden:

     0  want mijn lichaam is meerdere lichamen
     0  ik wil een gang bouwen die nergens naartoe leidt / en er al mijn lichamen in opsluiten
     0  ik schreef vijf versies van mezelf, die mannelijk, gebroken, / lichaamloos en in de war waren
     0  ik kan mezelf in honderden vormen presenteren

De ‘ik’ ziet zichzelf als een ‘in een mal gepropte versie van Kunta Kinte’, de hoofdpersoon van een slavensaga en de eerste slaaf die nog volledig met zijn wortels in de Afrikaanse cultuur zich moest aanpassen aan een nieuw ruig bestaan in Amerika. Door de populariteit van de televisieserie verworden tot een geromantiseerd slachtoffer. Wil de ‘ik’ wel passen in dat model? In IV lezen we: ‘alle zwarte mensen is een vergane kunstvorm waar slechts enkelen naar terugverlangen’. Je bent wat anderen jou maken, daar valt niet aan te ontkomen hoewel de ‘ik’ denkt te kunnen ontsnappen door op vakantie te gaan, maar ‘het vliegtuig komt niet van de grond’ (VI). Het gevecht gaat door tot aan de dood, tot aan het zwarte water.

In IX lezen we: ‘Dit gedicht is een combinatie van meerdere gedichten en / er is een mooi en pijnlijk ding dat mij dicteert’. De dichter als doorgeefluik. De bundel als afstudeerwerk, maar dan van iets meer dan een opleiding in de kunsten. Het levert een indrukwekkend resultaat, een bundel waar je vaak naar terug kunt keren omdat je voelt dat er nog een laag is die je als lezer eerder over het hoofd hebt gezien. Atangana Bekono maakt kunst door in beelden te werken en niet in woorden, hoewel de beelden door de woorden tot stand komen. Goed dat ze afgestudeerd is, kan ze aan de slag om meer moois te maken.

***
Simone Atangana Bekono (1991) studeerde in 2016 af aan Creative Writing ArtEZ. Haar afstudeerwerk vormt de basis voor haar debuutbundel. Ze publiceerde op De Optimist, Samplekanon en in De Gids. Ze droeg voor op de Nacht van de Poëzie, Read My World, het Wintertuinfestival en vele andere podia.

     Andere berichten

Rob de Vos-prijs 2024

Rob de Vos-prijs 2024

(Foto Pixabay) De poëziewedstrijd voor de Rob de Vos-prijs gaat weer van start. Vanaf 1 april t/m 30 september mag iedere deelnemer één...