LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Poëzie Kort 2019 / 2

30 jan, 2019

door Hans Puper en Lennert Ras

Look J. Boden, een bloesem van glas

(door Hans Puper)

een bloesem van glas van Look J. Boden telt drie afdelingen: ‘ongeloof’, ‘hoop’ en ‘liefde’. En de liefde het meest, denk je er dan achteraan. Qua aantal gedichten klopt dat: deze afdeling iets groter dan de andere. En inhoudelijk klopt het ook: de dichter geeft zich in de meeste gevallen zonder voorbehoud over aan de liefde, in tegenstelling tot de twee andere afdelingen.
Ondanks deze trits is religie geen thema in deze bundel. Ongeloof kun je lezen als verbazing (‘Het kan niet waar zijn’) en een staat van ontmoediging of ontnuchtering (‘Ik geloof er niet meer in’). Beide betekenissen schemeren door in het gedicht ‘Verlies’ in de eerste afdeling:

en we beloofden elkaar
om niet te verliezen,
de liefde die we waren
nooit verloren te laten gaan.

Er waren de zee, het park,
onvergetelijke locaties
die het mooier lieten zijn
dan het leek.

Voor later was het te laat
of misschien te vroeg
om te pieken of te piekeren.

Er was in ieder geval
tijd genoeg om weg te gooien
tijd om het verlies
vorm te geven

voor het geval dat.

Die laatste regel: zou ongeloof hier ook kunnen betekenen dat de dichter niet echt gelooft dat het misgaat? Een intrigerend gedicht.
De laatste afdeling, ‘Liefde’, is minder ingehouden dan de twee andere. Een enkel gedicht doet denken aan de poëzie van Bukowsky. De eerste acht regels uit ‘Stel nou dat’:

Die nacht
waarin ik tegen de sterren zong
en zij halfdronken met
haar hakken nog aan
in bed lag
en vroeg
wat een pizza kostte.

We waren tergend gelukkig.

Opvallend is het woord ‘tergend’. Wat tergt er? Het besef dat zulk geluk maar enkele momenten duurt? Of dat het geluk op zo’n moment zo groot is dat het bijna pijn doet?
Er zijn meer van dat soort regels – Look is heel precies in zijn woordkeuze. In ‘Ongewoon’: ‘hij kust je dijen / met een gedicht.’ Of, in ‘Een bloesem van glas: ‘Het zijn onze lijven die, / tegen beter weten in, / zeggen waar het op staat.’

Een bundel die in zijn geheel is gewijd aan de liefde vervalt nog wel eens in voorspelbaarheid of sentimentaliteit. Daar is hier geen sprake van en dat zegt iets over de kwaliteit van de gedichten.
____
Look J. Boden (2018). Een bloesem van glas. Uitgeverij Textmessage, 52 blz. € 12,50. ISBN 9789079139064

 

Mirjam Al & Merik van der Torren, Met jou

(door Lennert Ras)

Mirjam Al en Merik van der Torren kennen elkaar van de ooit door Simon Vinkenoog geïnitieerde schrijfgroep De Klus. Ze hebben nu samen een bundel gemaakt, Met jou. De bundel is geïllustreerd door Mirjam. De bundel is opgedeeld in vier hoofdstukken: ‘het boek’, ‘de tuin’, ‘de merel’ en ‘het lied’.

Met jou is een vriendelijke bundel met eenvoudige, vaak feel good-gedichten. Miriam schrijft soms korte verhaaltjes. Grappig is Miriams kritische stukje over telefoons (p. 43), die ze kwebbeldoosjes noemt, over een telefonische ruzie in de tram, of het gedicht ‘Ach’: ‘Ach was je maar liever een schelpdier’ (p. 52). De verhaaltjes en gedichten zijn soms aandoenlijk.

De gedichten zijn vrije verzen, maar soms wordt er een vaste vorm gekozen, zoals het pantoum, een Indonesische versvorm met veel herhalingen. Dan is er opeens een educatief stukje van Merik: ‘het nijlpaard is niet verwant aan het paard’. Dat eindigt met: ‘Op straat was geen nijlpaard te bekennen / gelukkig.’ Heel lichtvoetig.

Er wordt geschreven over vogeltjes en over de natuur. Je zou bijna zeggen dat de bundel fijn doorkabbelt en je hebt het ook in een zucht uitgelezen. ‘De merrie kust haar veulen / op het nevelige weiland. // Een groot vrachtschip krijgt contour // Meer aan de hand was er niet, / dat dagje aan de IJsseloever bij Velp’, schrijft Merik. Nee, meer aan de hand is er niet. Maar de bundel laat je achter met een prettig gevoel, dat het geluk in de kleine dingen zit, en dat er daarom misschien toch nog hoop is voor de wereld.
____
Mirjam Al & Merik van der Torren (2018). Met jou. Uitgeverij Vliedorp, 60 blz. € 12,50. ISBN 9789460480638

 

Het thema van de Poëzieweek 2019 is vrijheid. Vicky Francken en de Koepeldichters werkten dat thema op hun eigen manier uit.

Vicky Francken, Blauw is tweekleurig

(door Hans Puper)

Vicky Francken (1989) kreeg de C. Buddingh’-prijs 2017 voor haar debuut Röntgenfotomodel en, jaren eerder, in 2008, de Meander Dichtersprijs.

Het bundeltje Blauw is tweekleurig is het poëzieweekgeschenk van elf boekhandels in Nederland en Vlaanderen en bestaat uit een inleiding en een tiental collages. Ze passen bij haar wijze van dichten: betekenisherschikking door de compositie van taal. De collagetechniek geeft haar een ultieme vrijheid, het een alternatief voor poëzie. Een citaat uit de inleiding: ‘Woorden van hun context losweken door ze hun winterjas uit te trekken: plots zijn ze naakt en staan ze voor je ogen te bibberen tot je ze opnieuw aankleedt’ – ook in haar proza is Vicky Francken dichter. En het beeld speelt in die compositie natuurlijk ook een belangrijke rol. Een voorbeeld:

 

Boeiend vind ik de verleden tijd in ‘Dit was de toekomst’. Een toekomst zoals de oude Egyptenaren die zagen? Of een toekomst gezien vanuit een eerdere levensfase van een ik-verteller? Maar wat is in dat geval de relatie met de figuren in reliëf? Zie ik nog andere verbanden?

Aan het eind van haar interessante en levendige inleiding schrijft ze: ‘Het leven heeft misschien geen zin, maar dat betekent niet dat er nergens betekenis te vinden is. Als je het mij vraagt is al dan niet toevallige betekenis, gegeven of ontstaan, de pleister op de wond van een zinloos bestaan.’ En dat pleister heeft een veelvoud aan kleuren en vormen: betekenissen liggen niet vast, het is aan de lezers om verbanden te leggen. Een zinloos bestaan is zo kwaad nog niet.

Collages zijn niets nieuws, ze worden al meer dan een eeuw gemaakt. Het lijkt eenvoudig, een beetje knippen en plakken, maar je moet het wel kunnen. Vicky Francken kan dat.
____
Vicky Francken (2019). Blauw is tweekleurig. Poëzieweekgeschenk. Uitgeverij crU, 14 blz. ISBN 9789079993215

 

Haarlemse dichtlijn (sam.), Poëzie in de Koepel

(door Hans Puper)

De Koepel in Haarlem is sinds een paar jaar geen gevangenis meer, hij krijgt een andere functie. Er komt een ‘University College’, een studentencampus met, hoe kan het anders, horecagelegenheden. De muren worden afgebroken; de Koepel komt in een park te staan.
De medewerkers aan het kunstproject Architectual Healing proberen deze overgang te markeren met rondleidingen, concerten en tentoonstellingen van beeldende kunst. Dichters speelden ook een rol. De Haarlemse dichtlijn nodigde er twintig uit voor een werkbezoek als voorbereiding van een eerste gedicht. Later, op een middag, kregen zij ieder een eigen cel om een tweede gedicht te schrijven.  Jan Kal in ‘Koepelgevangenis Haarlem (1901 – 2016)’: ‘Straks krijg ik drie uur cel: dan dient geschreven / over cultuur, achter een open deur.’ Door hem werden gelukkig geen open deuren ingetrapt. Hij heeft wel een terechte bedenking. De laatste twee terzinen van het sonnet ‘Open de koepel’:

Maar waarom wordt de landstaal weggesmeten?
University College gaat het heten:
Engelse vakken for the whole cell block.

De voorbereidingen verlopen soepel:
Stichting Panopticon Open de Koepel
maakt Haarlems campus tot één Jailhouse Rock.

De gedichten werden gebundeld in Poëzie in de Koepel. De uitgave vlak voor de poëzieweek met het thema vrijheid kon niet op een beter moment komen.

Het spreekt voor zich dat je in gedichten waarin een gevangenis centraal staat regelmatig overeenkomsten ziet, zoals empathie met gevangenen, een andere tijdsbeleving dan buiten de muren, ingekraste woorden en tekeningen op de wanden en de beperkte ruimte achter een gesloten deur. In het gedicht van Simon Mulder, die voor de gelegenheid de mantel van Oscar Wilde aantrok, komen ze samen:

The Ballad of Haarlem Gaol

De tombe onder een gewelfd plafond
waarin je dag en nacht de tijd bestrijdt
meet twee bij vier. Alles komt goed brother.
Een schot verbergt maar nauwelijks de latrine.
De lichtkoepel toont dagelijks één uur
een pover Pantheon van schier verdriet.
Een stolp over je menselijkheid gezet.
Nemo me impune lacessit. Rij aan rij
ieder zijn hoogstpersoonlijk en gescheiden
lijden. Roll check at 06:00/16:40/21:10.
Je kunt niet weten of je wordt gezien.
De Ramadankalender redt niet van
een lied, dat blijft weergalmen in je hoofd:
het is om te grienen, dat de tijd altijd wint.

*De schuingedrukte teksten zijn aangetroffen op de muur in de cel. ‘Nemo me impune lacessit’ is Latijn voor: ‘Niemand tergt mij ongestraft’.

Peer van den Hoven bezag de koepel vanuit een heel andere invalshoek. In zijn sonnet ‘La cupola più grande di Haarlem’ vraagt een Italiaan: ‘Aan welke heilige was die kerk gewijd / die met die koepel daar, vóór jullie reformatie?’ Aan geen enkele, het is een bajes. ‘Hij schudde het hoofd maar zweeg beleefd / verbaasd over dit land met onvermoede kanten / rare jongens hoor, die protestanten.’ De Lettres persanes in Haarlem. Frans Terken geeft op grappige wijze de obsessie van een gevangene weer: een van hen vertelt over ‘de cipiers aan hun rammelende sleutelbossen’. Eric van Loo beschrijft hoe je gevangene van een haperend lichaam kan worden.

Een heel gevarieerd bundeltje.
___
Haarlemse dichtlijn (sam.) (2019). Poëzie in de Koepel. Stichting Haarlemse dichtlijn, 56 blz. € 5,00. ISBN 9789082991208

     Andere berichten