Michelle Andon over haar poëzie:
“Mijn verhouding met poëzie is heel vroeg in mijn leven ontstaan, door gewoon de wereld om me heen te aanschouwen en alles intens te beleven. Het werk van de Roemeense dichter Nichita Stanescu en andere dichters waarmee ik jaren later in aanraking kwam, heeft mij geleerd hoe ik al die verschillende gevoelens op een dichterlijke manier kan uiten. Vandaar dat mijn gedichten soms heftig van vorm en soms dromend zacht zijn en er schuilt bijna altijd een persoonlijk verhaaltje achter. Desondanks beschouw ik mijn schrijfinspiratie als een soort magie die buiten mijn menselijke aard plaatsvindt en ik ben dankbaar dat ik haar kracht af en toe mag gebruiken.”
–
Het wee in de kreet van de adelaar.
De angst om dicht bij iemand van wie je houdt te komen.
Vastzitten in je geest als een onvoltooide vlinder
in zijn cocon.
De angst om iemand van wie je houdt te zijn.
Als een lotusbloem in een zwarte moeras schoot je uit mijn
gedachtespinsels.
Ik werd de brief in een flessenpost zwevend in een andere
tijd en ruimte: de angst om dicht bij iemand van wie je
houdt te komen.
Ik had je kunnen wegdenken en ik deed het niet.
Mijn wensdromen riepen jou al in hun ei, als de kuikens
van de adelaar zijn ouders.
lang voor het geluk
als een aal aan zijn dagen vol bedorven spijt
ontglip
het leek een stripverhaal hoe zijn woorden
in ballonnen uit zijn schuimende mondhoek
floepten
buiten woei de wind en de bliksemscheuten
sloegen als gewichtloze trommelstokjes
tegen het raam
het licht scheen voor het laatst
door zijn verdorde oogvlies –
afkooksel van een levensknol
waar alle pijn werd uitgewrongen
er bleef enkel de verstarring van de werkelijkheid
zegevieren
als de vlaggenmast van een eeuwig drijvend
schip
aan de rand van de wereld
–
het donker dat de stad verstikt
–
De sterrenbeelden sproeien nog wat schuimend
licht over de reuze, schreeuwende stadletters
waarop de tienermeisjes gister klommen
en opgetogen selfies maakten. Alsof ze eindelijk,
na een niet te verdragen reis, op hun
bestemming waren aangekomen. Op de rotonde
Coriovallum/Kruisstraat beeld ik me in
dat het standbeeld van de vrouw met groene jurk
van zijn betonnen stoel opstaat en mij begint
te achtervolgen.
–
ik wil alleen zijn
–
Het Aambos vangt mij op, vertrouwd en tevens
eng als een vriendin met wie je voor
het eerst naar bed gaat. Verzwolgen door het
donker, hoor ik de bomen vrijen. Ze wiegen
samen heen en weer, hun bladerharen in elkaar
verstrikt. Mijn huid schikt bij het raken van de
bank, als van de kilte van een gedenksteen.
Terwijl ik op mijn rug lig, lach ik Cassiopeia toe:
ze draagt mijn voorletter omgekeerd
door de hemel.
–
ik wil alleen zijn
–
Het motorgeraas langs de bosrand eindigt nooit echt.