LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Ludo Bleys – Link

11 mei, 2020

Inspannend symbolisme

door Kamiel Choi



Hier is een dichter aan het woord die inkeert. De poëtische oogst van een levenslange beroepsmatige ervaring met het menselijk leed wordt binnengehaald. De eerste afdeling van Link heet ‘De eerste vertes’. In het eerste gedicht reikt de blik van de ik niet verder dan het behang. De auteur ‘onderzoekt’ de grenzen van de zegbaarheid. Het vergezicht ‘is ons verder onbekend’, ‘letters blijven steken in je keel’.

Mijn oog valt op interessante surrealistische beelden, zoals ‘ik zet mijn stormhoed af, / kijk hoe mijn gedachten vliegeren.’ Om een indruk te geven van het soort poëzie van deze bundel (de bundel is in één stijl geschreven), citeer ik het gedicht ‘vlakte’:

de hond waakt luidkeels
over de barmhartige vlakte.
een ranzig erf, een dolle dans.
grimas gepoetst met bijtend zuur.
onherbergzaam ligt hij op de loer.

het vreemde groeit hier in het veld,
ligt opgekropt in oude schuren,
verzadigd tot de hanenbalk.
aai de stekels van de egel,
hou de tanden op elkaar,

je geraspte blik scherp
als mierikswortel. hagelwitte
wandelstok, tik tegen de tijd.
zowat alles ligt hier voor het grijpen,
niets wat een uitzicht biedt.

Dit gedicht is representatief voor de bundel. Het begint met een krachtig beeld van een waakhond, dat vanaf regel vier surrealistisch wordt: wat is het bijtend zuur, en hoe kun je ‘onherbergzaam’ op de loer liggen? De tweede strofe maakt de abstractieslag naar ‘het vreemde’ dat onontkoombaar is en de stekeligheid die we te verduren hebben. In de derde strofe gaat de dichter in op de waarnemer zelf, die misschien blind is (hagelwitte wandelstok). De scherpe blik die ‘tik[t] tegen de tijd’ is een hogere abstractie. Al het vreemde ligt voor het grijpen, er is geen tijdelijke afstand meer, geen echo (ik stel me een tik als een geluid zonder echo voor), geen uitzicht. Het gedicht gaat over de paradox van een vlakte zonder uitzicht: Hollands ‘oneindig laagland’ is een barmhartige vlakte geworden, waar alles volkomen aanwezig en beschikbaar is, waar niets nog op-zien baart en ons in blijde verwachting naar iets doet uit-zien.

Dat is althans mijn interpretatie. Wellicht heb ik bepaalde signaalwoorden van de dichter over het hoofd gezien – of is mijn puzzelende, ontsluitende lezing niet helemaal de bedoeling? Het symbolisme in deze poëzie herinnert me in ieder geval aan J. H. Leopold en Tonnus Oosterhoff, wiens bundel Boerentijger intensief op sociale media is besproken. Maar laten we verder lezen in Link.

De tweede afdeling, ‘Spiegelschrift’, bevat gedichten met titels als ‘lingerie’, ‘lijdend voorwerp’, ‘vlucht’, ‘bedtijd’. In het gedicht ‘narrenpak’ schrijft Bleys: ‘we willen beeldig zijn, staren in een spiegel, / kleuren en grimeren tot er schaduw valt. / we waxen schaamte weg, raken onszelf niet voorbij.’ De dichter zet hier opnieuw abstractie in: we waxen geen overtollig haar, maar onze schaamte weg. Wanneer we onszelf in de spiegel van onze zelfbeschrijving observeren doen we die distantie direct weer teniet. We kunnen onszelf niet objectief bekijken want we zijn een ‘geworpen ontwerp’, om met Heidegger te spreken, die elders in de bundel ook door Bleys wordt aangehaald. ‘Spiegelschrift’ gaat over de geworpenheid van het menselijk bestaan. ‘er blijft ons niets meer / om naar uit te kijken’ eindigt het gedicht ‘lingerie’. Dit verwijst (linkt) naar het ontbrekende uitzicht van het gedicht ‘vlakte’ uit de eerste afdeling.

De derde afdeling, ‘Status quo’, gaat over herinnering en vergetelheid, conserveren en verliezen. In ‘afstand van verhaal’ gooit de lezer zijn verhaal in een rivier en wordt het als zeewier aan flarden gerukt. Doch ‘je zoute verlies, je ontbonden schreeuw’ blijkt onverteerbaar voor de vissen. In het titelgedicht staat de mooie zin ‘hij wil niet langer toeschouwer zijn / van het verglijden.’ Het scherpst formuleert de auteur het alternatief voor toeschouwer zijn in dit gedicht:

vis

oud is de droom van de man
die uit vissen gaat.
keert hij huiswaarts na de vangst
met niets dan zijn herinnering,
nooit verdroogt zijn visioen.
de vis blijft hem nabij,
geeft afstand een gestalte.

Dit linkt weer naar het gebrek aan uitzicht in ‘de eerste vertes’ en de afwezigheid van iets om naar uit te kijken die we al in ‘Spiegelschrift’ zagen.

In ‘De laatste vlucht’ lijkt de dichter ons te willen zeggen hoe we met onze vergankelijkheid moeten omgaan, zoals in het gedicht ‘weloverwogen’: ‘treur om het gekozen pad / waar honden jagen en mensen / stiller zijn dan de rivier. // kijk onverstoorbaar toe / als dingen gaan verwelken, / als er een porseleinen kopje breekt.’ Regels als ‘volg hoe traag de eik, hoe snel de wilg, / hoe kaal zij beide in de winter staan.’ doen aan Prediker denken. Het menselijk tobben haalt weinig uit in het licht der eeuwigheid. De meeste gedichten in deze laatste afdeling, zoals ‘eindbestemming’, ‘de laatste dagen’ zijn geschreven in mineur. Hoop is schaars en wordt mogelijk gedolven in berusting, verwondering en het geloof dat de wereld verder gaat. De ervaringen van de dichter zelf lijken verweven met die van Syrische vluchtelingen (Bleys werkt in de palliatieve thuiszorg en is voogd van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen)

De verwijzingen tussen de gedichten, de links dus, maken de bundel interessant voor lezers die zich graag laten uitdagen door omvangrijke en meerlagige symbolische beeldspraak. Het is niet makkelijk om recht te doen aan de complexe en omvangrijke beeldenrijkdom van deze bundel. De gedichten vergen eigenlijk intensieve studie, hoewel ik me afvraag of daar een uitgerijpte poëtica bij aan het licht komt. Link is tenslotte een debuutbundel.

De bundel bevat een aantal zwakkere gedichten met weinig zeggingskracht en ‘urgentie’, maar de sterke beelden (‘ik stond bekend als bonte hond, / een dwaas in folio.’ of het beeld van aftakeling: ‘je reist in een papieren boot, / het roer geknakt.’) maken veel goed. Ik krijg wel de indruk dat de beelden over elkaar heen vallen omdat de dichter té volledig wil zijn. Link is geen hemelbestormend debuut, al weet de beeldspraak me soms te verrassen. De dichter lijkt zich erg in te spannen om dingen poëtisch te zeggen, en dit maakt hier en daar een geforceerde indruk. De gedichten worden daardoor zeker niet onleesbaar, maar de lezer kan een gevoel bekruipen dat alles (dichter, taal en onderwerp) zich te veel inspant – wellicht is dat een doelbewust nagestreefd effect.

____

Ludo Bleys (2019). Link. Uitgeverij P, 64 blz. € 17,00. ISBN 9789492339980

     Andere berichten