In 1986 verblijft Elly Stolwijk als vogelwacht twee maanden op een onbewoond eilandje in de Waddenzee. Daar, midden in de wildernis, besluit ze toelatingsexamen te doen voor de Gerrit Rietveld Academie. In 1993 studeert zij af aan de afdeling Autonoom.
Gedichten schrijft ze al zo lang haar herinnering reikt.
In tekeningen, installaties en gedichten zoekt ze naar de verbinding tussen de woorden en de beelden.
In februari 2020 verscheen haar debuutbundel liefde de vluchtige holte bij uitgeverij In de Knipscheer. De gedichten bij dit interview komen daar uit.
Alja Spaan sprak met haar.
foto Jan Brinkman
Gefeliciteerd met je debuutbundel. Een prachtige recensie in Meander zegt dat deze bundel nauwelijks als een debuut leest, je ‘weet waarom het gaat’ in poëzie en kunst. Je hebt tal van publicaties gedaan en prijzen gewonnen, waarom kwam dit debuut eerst nu?
Een bundel uitbrengen, een uitgever vinden die geïnteresseerd is, dat is een hele klus. Toen ik ergens eind zeventiger jaren gesprekken had met een studentenpsycholoog (omdat ik mijn leven geen richting wist te geven) kwamen we uit bij een aantal nastrevenswaardige doelen. Ik ben ze allemaal vergeten, op één na, dat was deze: een publicatie van eigen gedichten het licht doen zien.
Inmiddels is het ruim veertig jaar later, en zie daar!
Ja, er waren publicaties in bloemlezingen en tijdschriften, daar was ik altijd blij mee. En nu het debuut…tweeëneenhalf jaar ná het eerste contact met In de Knipscheer.
Vanaf het moment dat ik naar de Rietveld ging in 1988, heb ik me voornamelijk gericht op de beeldende kunst. Maar de poëzie behield – in stilte – haar natuurlijke en noodzakelijke plek, het schrijven ging altijd door.
Het is een heel persoonlijke bundel, je lijkt jezelf helemaal in de poëzie te leggen. Dat doe je ook in de beeldende kunst. Hoe eng is dat?
Tja…dat hangt van het onderwerp af. Zo staan de gedichten over Renée Sterre verder van me af, ook al zijn ze vrij recent geschreven. Haar dood en geboorte zijn alweer 25 jaar geleden. Dagboeknotities uit die tijd zou ik niet onversneden naar buiten brengen. Terwijl ik ze wél gebruik in de gedichten.
Pas als de woorden hun transformerende werk hebben gedaan, en het persoonlijk leed algemener is geworden, mag het naar buiten. Maar ik realiseer me goed dat mijn gedichten zich vaak op de grens bevinden. Zeker wanneer het gebeurtenissen betreft van recentere datum, zoals in mantra van grafiet, of in de gedichten over mijn heel goede vriendin Maria die in december 2018 overleed.
In daidalos gebeurde het omgekeerde. Jan van Zelm vroeg me om het verhaal van Daidalos en Ikaros te vertalen naar een libretto. Naarmate het schrijfproces vorderde, sloop de eigen ervaring van de dood van Renée Sterre daarin, zoals Inge Bak mooi verwoordt in haar recensie van de bundel.
Is verlies het thema, of liefde? Of dat die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn?
Het thema van de bundel leek voor mij ‘rouw’ te zijn. Toen ik dat aan Peter de Rijk (redacteur bij In de Knipscheer) zei, antwoordde hij dat het thema eigenlijk ‘relaties’ is. De inzichtelijke stap van ‘rouw’ naar ‘relaties’ verraste me evenzogoed en ik ben het met Peter eens. Waarmee je vraag naar de onlosmakelijkheid van verlies en liefde beantwoord is.
Ligt er, naar jouw mening, nog een taboe op dood?
Dat is een veelomvattende vraag. Een taboe is iets dat niet gezegd of gedaan mag worden. Ik heb een diepgewortelde vrees dat er niets is ná de dood. Zou het in wezen een taboe zijn om te denken dat er niets meer is, na de dood? En dat de hoop op een leven na de dood (een hiernamaals of reïncarnatie) de dood ongedaan wil maken?
Ik weet het niet.
Toen mijn moeder aan het eind van haar leven te kennen gaf dat ze niet meer geloofde in een leven na de dood vond ik dat zowel droevig als moedig (lees: taboedoorbrekend).
Bij momenten probeer ik me voor te stellen dat mijn ouders elkaar weer hebben ontmoet, ergens, in de hemel.
En dat ze op zoek gaan naar hun overleden kleindochter Renée Sterre. Maar eigenlijk komt die fantasie niet echt tot leven.
Ook een eventuele aanwezigheid van mijn overleden vriendin Maria houd ik niet voor mogelijk, hoewel ik dat in sommige gedichten wél benoem. Dat is misschien een van de betekenissen van poëzie: iets creëren wat eigenlijk niet kan bestaan, of: het tijdelijk opheffen van afstand.
Deze vraag is eigenlijk te groot voor dit interview.
(uit het hoofdstuk we zagen een jager lopen)
–
–
betwistbaar voorrecht
–
wat is de meerwaarde van vleugels. dat je de rivier kunt zien
kronkelen. dat je kunt zien waar het gras verschroeid is, waar
de kuddes van waterzoekende hoefdieren zich ophouden, waar
uiteindelijk de stroom de zee bereikt, waar zoet en zout samen-
–
komen in een delta die onoverzichtelijk is voor wie beneden staat.
te kunnen vliegen is een betwistbaar voorrecht. je tranen drogen
aan de wind. je bent alleen, maar hebt het vermogen je te voegen
bij de kraanvogels die hoog in de lucht met duizenden cirkelen
–
voor ze verder trekken. het trompetteren moet je nog leren.
je gezicht zal inboeten aan schoonheid. je huid wordt dun,
je lippen schraal, je voorhoofd stroef en vol rimpels, je wangen
–
verliezen de zachtheid. misschien ontmoet ik in de ijlere lagen
de doden van m’n leven, en tref ik onverwacht mijn liefste
veel te vroeg overleden vriendin. zij glimlacht.
Hoe leesbaar maak je het, met andere woorden, hoe toegankelijk moet het zijn voor de lezer?
Graag wil ik toegankelijk zijn voor de lezer. Of dat lukt weet ik lang niet altijd. Vaak is er een bepaald woord, meestal gekoppeld aan een directe waarneming. En dat woord hecht zich aan een bestaande emotie. Voor mij kan dat heel duidelijk zijn, voor de lezer wellicht niet. En dan bewandel ik al schrijvend veel omwegen. Die omwegen kunnen dan het gedicht vormen. En uiteindelijk kan het resultaat zowel onthullend als verhullend zijn. Het gebeurt wel dat ik pas veel later lees dat een bepaald gedicht misschien over iets heel anders ging dan waarmee het begon.
Recensente Inge Bak stelt dat je bundel uiteindelijk een pleidooi voor het leven is. Ben je het daarmee eens?
Ik vind dat een groot compliment. Als ik de gedichten niet had kunnen schrijven, waar was ik dan gebleven? ‘Poëzie is een daad van bevestiging’ schreef Remco Campert.
Bij elk verlies raakte ik een stuk van mezelf kwijt. Doordat ik erover schreef, kon ik het verdriet verteren en omzetten in een gretig en levenslustig zoeken naar het juiste woord, naar een trefzeker stemgeluid.
–
–
autopsie
–
aangetekend werd het kleine archief bezorgd,
een venster van cellofaan onthulde alleen mijn naam,
niet de hare, die nog zelden klinkt en nergens meer
te lezen is, behalve op een glasplaatje in het groen.
–
het gaat me vooral om het gewicht, had ik laten weten
bij het verzoek om informatie. hoe licht was haar hart:
een forse walnoot in de dop, twee rijpe kersen, stengels,
pitten, vlees, een huissleutel aan een nutteloze ring,
–
mijn enige lippenstift: burning desire, borduurzijde
donkerblauw in een dunne vlecht, een slok volle rode wijn,
een eenvoudig kinderkompas, veel broze vleugeltjes
–
van nachtvlinders die zich hopeloos verzamelen
in een smalle lantaarn. sluit haar maar weer, fluister ik
tegen de haastig opengescheurde witte envelop.
Op Facebook ben je bezig met een serie rond je vader. Gedichten en schilderijen die als verwerking dienen voor het onderzoek naar zijn onvrijwillige reis naar Berlijn en zijn dwangarbeiderschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. De serie zou te zien geweest zijn in de Kunstuitleen maar is uitgesteld. Het vergt nogal wat moed deze ontroerende serie op de sociale media te delen, het is in enorm contrast met de gemiddelde berichten. Hoe belangrijk is dat delen?
Ja, de schilderijen en de gedichten zouden van 1 mei tot 10 mei te zien zijn geweest in de expositieruimte van de Kunstuitleen. Er zou muziek zijn, een compositie van de hand van Kees van Unen, gebaseerd op de gedichten. Dit alles ging niet door. Ik dacht na over hoe ik het werk naar buiten kon brengen, in dit herdenkingsjaar van WOII. Facebook leek me een toereikend podium.
Ik heb geprobeerd me niet bezig te houden met de positie van dit persoonlijke werk t.o.v. de gemiddelde berichten, was me er soms wél bewust van. Maar ik wilde het werk echt laten zien. Een vaste, kleine groep mensen reageerde, en dat was voor mij genoeg. Eng vond ik het niet. Wel merkte ik dat het zwaar was om er elke dag mee geconfronteerd te worden, dat had ik niet voorzien. Ik was blij dat het klaar was. Ergens eind 2020 of begin 2021 hoop ik het werk alsnog in de Kunstuitleen, of elders, te kunnen tonen, in samenhang met de compositie van Kees van Unen. Ook een uitgave van het werk, een kleine oplage in eigen beheer, zit nog in de planning.
Je was actief in de Nieuwe Wilden (een groep rond Elly de Waard). Zij adviseerde je ‘helder’ te schrijven, lees ik in een beschouwing in het Noord-Hollands Dagblad. Die helderheid vinden we terug in je ‘gemankeerde’ sonnetten. Waarom gebruik je het woord ‘gemankeerd’?
In handa, heimbach heb ik de voor het sonnet gebruikelijke witregels weggelaten, en de laatste regels (vaak een korte regel) hebben geen punt aan het eind. Het duidt op het onvoltooide dat samengaat met het verlies van de geliefde. Gemankeerd zijn, onvoltooid zijn, ontbrekend zijn.
–
–
16. liefde de vluchtige holte
–
je veert log op mijn middenrif. kijkt door ogen
waarvan ik dacht dat ze van mij waren.
ondanks dat jij danst kan ik niet slapen.
ondanks dat ik eet heb jij altijd honger.
ondanks dat jij niet drinkt heb ik nooit dorst.
ondanks dat ik lig kraken jouw botten. ondanks
dat jij je voet gebroken hebt ren ik duizelig door de mist
die de adem beneemt met zijn miljarden minuscule druppels,
ren ik zonder te stoppen om de muizenissen
– taai als kakkerlakken – voor te zijn.
ondanks de kou zweet jij uit mijn ogen.
dagelijks tel ik de zandkorrels van de kuil
waarin we ons achterlieten, van het grote woord
liefde de vluchtige holte
De natuur als decor, de muziek als omlijsting. Welk middel gebruik je het eerst als je schrijft?
Muziek als omlijsting, wat bedoel je daarmee? Ben me daar niet zo van bewust, hoewel ik graag naar muziek luister tijdens het schrijven.
Vaak is er een woord, of een korte zin. De woorden komen soms aanvliegen door iets wat ik waarneem…een vogelgeluid, een lichtinval, de geur van brandend hout. De ontvankelijkheid voor zo’n waarneming hangt samen met een emotie of gebeurtenis die zich voordoet, of heeft voorgedaan.
Concrete beelden zijn er altijd…herinneringen…waar moet het over gaan? Woorden alleen om de woorden, taal om taal, dat is niet de eerste beweging. Het is wél een aspect van hoe ik schrijf, soms, als experiment.
Het ging meteen al om de verbinding tussen woorden en beelden. Een zoektocht die nooit ten einde is (profiel Kunstenaars Centrum Bergen). Is het proces, het zoeken dus, belangrijker dan het vinden?
Het gaat concreet om het beeldende werk en het geschreven woord en hoe ze zich tot elkaar verhouden. Dat is raadselachtig, nog altijd. In de 42 sonnetten van wanhoop benader ik het ergens, geloof ik, evenals in beletterde muur uit de installatie Heaven – Haven. Maar de zoektocht houdt nooit op, en is in die zin misschien belangrijker dan vinden.
Wat voor betekenis had een tweede prijs in de Turing (2013) voor je of een top 100 notering in de afgelopen jaren?
Die tweede prijs was feestelijk, natuurlijk was ik er blij mee, evenals met de top 100 noteringen. Het zijn erkenningen vanuit de buitenwereld. Toch weet ik dat ze er ook niet hadden kunnen zijn…als bijvoorbeeld een ander jurylid mijn gedichten had beoordeeld.
Het blijft gewoon hard werken in de poëzie en de beeldende kunst. De erkenning, de motivatie zal ik toch voornamelijk in mezelf moeten zoeken.
De tweede prijs bij Turing stelde me in staat om een droom te vervullen: een reis naar de Himalaya, Nepal. Dat was een inspirerende en grote ervaring.