LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 245: Hans Faverey – Man & dolphin / mens en dolfijn

21 nov, 2020
door Dirk Rodenburg

Meander Klassieker 245

Als er één dier is waarmee we verbaal in communicatie zouden kunnen treden, dan is het de dolfijn. Hans Faverey (1933 – 1990) deed daartoe een intrigerende poging in zijn bundel Gedichten 2 (1972). Dirk Rodenburg vindt die cyclus ‘Man & dolphin / mens en dolfijn’ een geestige, absurde monoloog waarvan het hilarische juist in de herhaling zit.

 

MAN & DOLPHIN / MENS EN DOLFIJN

 

🀰


Ball; say: ball.

(Bal; zeg: bal).
Je moet ‘bal’ zeggen.
Dolfijn, zeg eens bal.
B/a/l: bal. Hé,

dolfijn, zeg nou eens ‘bal’.



🀰


Je moet ‘bal’ zeggen,

dolfijn. Hé, dolfijn:
‘bal’. Zeg nou eens:
bal. (Ball; say: ball).
Bal; zeg: bal.

Zeg eens bal. B/a/l.


🀰


Zeg nou eens. (Say).

B/a/l. Bal. Hé:
je moet bal zeggen.
Ball; bal. Dolfijn,
zeg bal: ‘bal’. Zeg eens

bal. (Ball). Dolfijn, ‘bal’.


🀰


Zeg nou eens ‘bal’, dolfijn.

Hé dolfijn: zeg eens
bal. Bal: b/a/l.
‘Bal’; zeg eens: bal.
Je moet ‘bal’ zeggen.

(Ball; say: ball).


🀰


Ball; bal. Je moet.

Zeg eens; zeggen.
‘Bal’. (Say). Zeg:
(ball). B/a/l. Zeg
nou eens. Hé, dolfijn.

Bal, dolfijn. Bal. ‘Bal’. (Bal).

Hans Faverey (1933 – 1990)

Uit Gedichten 1962 – 1990

Deze verzen werd oorspronkelijk afgedrukt op 6 pagina’s.
🀰 = nieuwe pagina.

Op Schiphol verdween ooit bij een douanecontrole een twintigtal illegale hamsters in de shredder – waarna in de media tumult ontstond. Ongetwijfeld had een en ander te maken met de aaibaarheidsfactor van de diertjes. Andere diersoorten mogen rekenen op nog meer sympathie. Katten hebben babygezichtjes en kennen we zelfs menselijke eigenschappen toe. De overtreffende trap is de dolfijn. Met zijn innemende snuit lijkt dit zoogdier permanent in de lachstand te staan; het lijkt of het dier ons nog net niet toespreekt. Als er één dier is waarmee we verbaal in communicatie zouden kunnen treden, dan is het de dolfijn. Hans Faverey (1933 – 1990) deed daartoe een intrigerende poging in zijn bundel Gedichten 2 (1972).

De wens om met meer dan alleen soortgenoten verbaal te communiceren is eeuwenoud en illustreert de nieuwsgierigheid en vitaliteit van de mens. In de middeleeuwen werd dit geprojecteerd op heiligen, die soms in contact stonden met de dierenwereld. Tegenwoordig zijn aaibaarheid en ratio de beoogde instrumenten. De keuze van de aardige dolfijn (onderliggend denken we: mogelijk vindt de dolfijn ook ons aardig) is daarbij een logische. Het dier staat bekend om zijn intelligentie en is kandidaat bij uitstek. Leo Vroman stelde schertsend in een ander gedicht (‘De verstandige dolfijnen’, 1979) dat deze dieren ons allang voorbij zijn en afkerig zijn van menselijke uitvindingen en fratsen van beschaving (tot en met de uitvinding van de atoombom) en wijselijk van ons wegduiken. Hoe dan ook, er wordt bij de keuze van dit dier niet ingezet op een cognitieve miskleun.

Hoe pakt Faverey het aan?

De verzen zijn een monoloog waarin hij een dolfijn een eenvoudig woord probeert te laten zeggen: bal. Niet alleen wil hij verbaal in communicatie treden met het dier, hij wil ook dat de dolfijn iets tegen hém zegt (hem opdracht geeft een bal toe te werpen); communicatie is geen eenrichtingsverkeer. Dit gaat verder dan de actie van een dierentrainer die met een uitgevoerde handeling tevreden is. De onderneming is op voorhand potsierlijk, niet alleen door de moeilijkheidsgraad. Ook al zou de poging slagen, de dolfijn zou niet begrijpen wat hij zegt, zoals taalwetenschappers met dieren hebben aangetoond. Tegen beter weten in iets willen doen, zegt echter ook iets over drijfveren, over passie. Daarbij lijkt de spreker geen hoge eisen te willen stellen. De dolfijn hoeft ‘alleen’ bal te zeggen. Ook deze discrepantie werkt lichtelijk komisch: inschalen op de hoge diersoort dolfijn, met zo laag mogelijke pretenties. Want sluit de primitieve instructie met de keuze van dit korte en gemakkelijke woord niet prachtig aan bij de verondersteld speelse natuur van het dier, zo bekend van – inderdaad – dolfijnenshows? Als hij maar even spreekt, zou dat voldoende zijn. Wie weet is zelfs een per ongeluk afgegeven watergeluidje (‘bbll’) – uitlegbaar als ‘bal’ – genoeg.

De dertig regels die regelmatig over 5 pagina’s worden verdeeld – telkens een kwatrijn met een separate regel ervoor en erna – vallen op door lengte en herhaling. De lengte toont dat het streven de dolfijn iets te laten zeggen op zijn minst niet soepel verloopt (en wellicht wel helemaal niet lukt) en de herhaalde instructie twee andere zaken: de wil en het geduld van de spreker om tot contact te komen – het sterke verlangen naar verbale communicatie, volhardend.

Mooi is dat Faverey in het Engels start. Alsof hij zegt: mocht de dolfijn geen Nederlands begrijpen, dan mogelijkerwijs toch minimaal Engels. Daarmee laat hij zien dat zijn benadering in eerste instantie een (door taal ingegeven) verstandelijke is. Het terugvallen op het Nederlands illustreert wellicht de emotionele ontoereikendheid daarvan, hoewel hij het blijft proberen en in taal blijft afwisselen.

De dichter herhaalt zijn verzoek, zogezegd. En hij heeft geduld. En telkens is hij bereid de dolfijn daarbij optimaal te faciliteren. Het toch al eenvoudige ‘bal’ wordt zelfs letter voor letter uitgespeld.

Zoals wel vaker in de poëzie van Faverey, zit het verrassende juist in de herhaling. Oppervlakkig gelezen, ook typografisch gezien, is er de persisterende oproep. De lezer die zich inspant zal tegelijk bijzondere effecten ervaren. Door de keuze en rangschikking van de woorden, de afwisseling daarin (naast middelen als de strofering, de interpunctie, het enjambement en witregels, die sturend werken) weet de dichter spanning op te roepen. De lezer merkt hoe de schrijver herformuleert, niet parafraseert maar door dezelfde woorden anders te rangschikken, de toon van zijn verzoek verandert, ingegeven door het uitblijven van respons van de dolfijn (de werkelijke aanstuurder). De kwatrijnen zijn varianten, maar varianten die in hun volgorde niet willekeurig zijn. Tegelijkertijd doorvoelt de lezer de reactie van de spreker, die sterk psychologisch is. Ook de benadering lijkt psychologisch ingegeven en doet denken aan sommige aspecten uit de – voor mensen bestemde – klinische gedragstherapie (Faverey was opgeleid tot psycholoog). Zo is er in het begin de secce oproep, de uitnodiging tot. Zonder ruimte voor misinterpretatie is er de formulering, efficiënt verwoord. Al gauw, bij het tweede kwatrijn, krijgt het rekest het karakter van een ludieke aansporing. Hij is empathisch. Alsof de dichter zegt: toe maar, dolfijn. Bij het derde kwatrijn is de toon gebiedend; en bij het vierde – de benaderingsopties raken uitgeput – is deze smekend te noemen, krijgt hilarische toetsen. Hier wordt in feite gecommuniceerd: de dolfijn doet het toch niet. Frustratie is te veel gezegd, een staaltje van mooie moedeloosheid is het zeker, vol humor. Dit zet zich voort tot aan het einde. Het laatste kwatrijn klinkt als een bevel, waarin de wanhoop al doorklinkt. Zo wordt in de laatste versregel het woord ‘bal’ liefst vier maal gezegd. Ironisch: maar niet door de dolfijn. Deze regel is even flets als sterk en uitermate kolderiek. De poging, met een stuwende opbouw in varianten, is daarmee op clowneske wijze gestrand. Dit is een absurde monoloog die nergens een dialoog wordt. We willen praten met dieren, ook dat dieren met ons praten, maar komen daarin niet verder.

Van de dichter die zijn geestige dolfijngedicht voordraagt is op zijn minst één audio-opname bekend, eenvoudig te googelen. Deze voorleessessie op Poetry International uit 1977 is een aanrader. Faverey was ook nog eens de beste vertolker van zijn eigen werk, die stiltes durfde te laten vallen. Hoe ‘klinkt’ het /-teken? Faverey laat het horen. Enkele jaren later voorzag de organisatie zijn registratie van realistische natuurbeelden: een dolfijn kijkt ons in zijn habitat betekenisvol aan. Als de dichter zijn gedicht heeft afgerond, blijft de dolfijn achter. Een dolfijn die ons toelacht – uitlacht?

Dirk Rodenburg
met dank aan Joost Dancet voor zijn kritische opmerkingen en opzoekwerk.

Meander Klassiekers

In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.

Reageren op deze bespreking?

Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Zelf een bijdrage leveren?

Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers

     Andere berichten