door Hettie Marzak
Meander Klassieker 247
In al zijn eenvoud is ‘Woordjes leren’ van J. Eijkelboom een subliem gedicht, betoogt Hettie Marzak. Een gedicht waarin iedere lezer de leerkracht herkent die we allemaal ooit hadden en om wie we toen meewarig lachen moesten tot het ons – veel later – daagde dat de man misschien wel gelijk had. Wat zei hij ook al weer over het bezweren van verdriet?
WOORDJES LEREN
–
–
Jongens, heb je verdriet,
sprak toen de leraar Grieks,
–
dan moet je woordjes leren, woordjes
leren. Hij knikte energiek
–
zodat er as viel op zijn vest,
maar dat was toch al vies.
–
Wij lachten half vertederd,
half meewarig, want tragiek
–
daar wist je alles van en hij,
heel oud, haast vijftig, niets.
–
En dat het overging als je maar
woordjes leerde, dat was iets
–
zo absurds, zo dolkomieks
dat het in omloop kwam als een
–
gevleugeld woord. Het klapwiekt
nu verdrietig om mij heen
–
omdat ik later woordjes leerde
waarmee je ‘t monster kunt bezweren
–
en ik hem niet meer zeggen kan
hoe ik soms naar die stem verlang,
naar dat onhandige advies.
–
–
–
J. Eijkelboom (1926 – 2008)
–
uit: Kippevleugels (1991)
Uitgever: De Arbeiderspers
Zie hem daar staan, de leraar van wie we allemaal les gekregen hebben op de middelbare school. In een klassiek maatpak, mét vest, een sigaar in de hand. Of hij nou klassieke talen gaf, zoals in dit bovenstaande gedicht van J. (Jan) Eijkelboom, of Duits of biologie: het was altijd een timide, onopvallende man, vrijgezel of weduwnaar, niet goed in staat om orde te houden of om een brug te slaan naar zijn jeugdig gehoor. Niet gevreesd, niet aanbeden, maar behorend tot de categorie leraren van de grijze middelmaat. Die plotseling vanuit de volheid van zijn gemoed meent iets van zichzelf te moeten prijsgeven.
Maar jeugd is hardvochtig en arrogant vanuit het besef dat hun niet alleen de toekomst behoort, maar ook het heden, waarin iedereen boven de dertig heeft afgedaan. De jeugd meent niet alleen de wijsheid in pacht te hebben, maar ook het alleenrecht op liefde en romantiek. Dat is niet voor oude mensen: ‘haast vijftig’ is oud als je zelf jong bent. Vergeet niet dat Julia hooguit veertien jaar geweest kan zijn, en Romeo was ook een adolescent. Shakespeare voert het jeugdige liefdespaar niet voor niets op als tragische helden: ‘want tragiek / daar wist je alles van en hij, / heel oud, haast vijftig, niets.’ De punt achter deze versregel laat geen twijfel bestaan. Niets. In tegenstelling tot het ‘alles’ waarover de jeugd beschikt. Daarom reageren de leerlingen ‘half vertederd, / half meewarig,’: de leraar is een beetje sneu, hij bedoelt het zo goed, maar praat over iets waar hij niets van afweet.
En toch had hij gelijk, die leraar. T.H. White laat de tovenaar Merlijn over hetzelfde onderwerp aan het woord in zijn Arthur, koning voor eens en altijd (vertaling Max Schuchart):
‘De beste remedie tegen droefheid’, antwoordde Merlijn, die begon te puffen en te blazen, ‘is om iets te leren. Dat is het enige dat nooit faalt en je helpt, als je oud en bibberig wordt in je anatomie, als je ’s nachts wakker wordt en luistert naar de ontreddering van je aderen, als je je enige liefde mist, als de wereld om je heen verwoest wordt door boosaardige gekken, of je weet dat je eer wordt vertrapt in de riolen van lagere geesten. Dan staat je maar één ding te doen – leren. Leren waarom de wereld draait zoals-ie draait en waardoor hij zo gaat. Dat is het enige dat de geest nooit kan uitputten, nooit kan vervreemden, waar hij nooit door gekweld kan worden, nooit kan vrezen of wantrouwen, en nooit een ogenblik spijt van zal hebben. Leren is wat je nodig hebt.’
Woordjes leren vergt een concentratie die al het andere doet vergeten. Niet dat verdriet daarvan overgaat, maar dat heeft de leraar ook niet gezegd, al menen de leerlingen in de zesde strofe van wel.
Het advies van de leraar komt in omloop ‘als een gevleugeld woord’. Daarmee wordt meestal een zegswijze bedoeld die algemeen geworden is in het spraakgebruik en ontleend is aan een historische of literaire bron. Een catchphrase, zou je nu zeggen. Maar oorspronkelijk is het een uitdrukking die bij Homerus meermalen gevonden wordt – ἔπεα πτερόεντα – in de Ilias en Odyssee en die niet meer betekende dan dat de woorden het hart van de toehoorder raakten, in hun hart vlogen als het ware. Hiermee wordt opnieuw gerefereerd aan de leraar Grieks, die achteraf toch het hart van minstens één van zijn leerlingen heeft weten te raken.
Er zit een eigenaardige discrepantie in het gedicht: want waarom zou het gevleugeld woord ‘verdrietig’ klapwieken (het werkwoord ‘klapwieken’ is een fraaie vondst bij een ‘gevleugeld woord’!) als verderop blijkt dat het gelukt is om woordjes te leren ‘waarmee je ’t monster kunt bezweren’? Misschien heeft het verdriet betrekking op het feit dat de dichter niet meer tegen de leraar kan vertellen dat hij toch gelijk had. Dat zou duidelijker zijn als het woord ‘maar’ gebruikt was in plaats van ‘en’ in het begin van de laatste strofe, maar voor de dichter was dat niet nodig. Voor hem sprak dat vanzelf.
De Griekse mythologie wemelt van de monsters. Ze hadden allemaal bovennatuurlijke krachten en een speciale taak om de mensheid te teisteren. Maar het monster waardoor Eijkelboom bezeten werd, wordt niet met name genoemd en is niet te herleiden tot de verhalen van de oude Grieken. Toch spreekt hij van ‘’t monster’: het gebruik van het lidwoord doet vermoeden dat het voor iedereen duidelijk zou moeten zijn wat hij bedoelt. Het blijft echter een raadsel, waarvan de oplossing misschien in zijn persoonlijk leven ligt.
In het regionaal archief van Dordrecht is een biografie van de dichter opgenomen geschreven door Roel Leentvaar. Hij schrijft dat Eijkelboom in 1947 werd uitgezonden als soldaat Nederlands-Indie, waar hij in de koloniale oorlog verschrikkelijke ervaringen opdeed, die hij een leven lang met zich zou meedragen. Na drie jaar was hij weer in Nederland, maar ‘angsten en nachtmerries verstoorden zijn slaap.’ Later verkeerde hij in een diepe crisis. Hij omschreef deze periode later als de zwartste in zijn leven. Hij voelde zich mislukt en vastgelopen door alcoholproblemen en nachtmerries. Na een psychotherapeutische behandeling ging het beter met hem. Nu rest alleen de vraag, welke de woorden waren waarmee hij zijn persoonlijke monster heeft weten te bezweren. Het gedicht onthult dat niet: iedereen moet voor zichzelf de woorden zien te vinden om af te rekenen met de monsters in zijn leven.
In al zijn eenvoud is ‘Woordjes leren’ een subliem gedicht. De negen distichons met imperfect eindrijm geven een regelmaat weer in klank en metrum, dat overwegend jambisch is met de nodige antimetrieën. Halverwege het gedicht, in de zevende strofe, wisselt de rijmklank –ie van de laatste regel naar de eerste: een omgekeerde verandering vindt plaats in de inhoud, waar de dichter uit het verleden terugkeert naar het heden, van de jeugd naar de volwassenheid. De laatste strofe bestaat uit drie versregels, en de rijmklank –ie in de eerste twee, als het piepen van een jonge vogel, is een doffe gelaten a geworden in de woorden ‘kan’ en ‘verlang’, die terugkomt in het woord ‘onhandige’.
De herhaling van het ‘woordjes leren’ van de leraar in de tweede strofe klinkt dringend en een beetje wanhopig. Waarschijnlijk wist hij dat zijn advies in dorre grond zou vallen, maar had hij de hoop dat toch in een paar van zijn leerlingen dat zou ontkiemen, wat hij had trachten te zaaien. En hij had geluk: Eijkelboom was er een van.
Rechtzetting
De biografie in het regionaal archief van Dordrecht is niet geschreven door Noortje, de schoonzus van J. Eijkelboom, maar door Roel Leentvaar. Onze excuses. Dank aan mevrouw Anneruth Wibaut om dit te melden.
half meewarig, want tragiek
daar wist je alles van en hij,
heel oud, haast vijftig, niets.
Wat tot slot opvalt, is dat de spreker in de laatste regel het advies ‘onhandig’ noemt, terwijl zowel hij als zijn leraar Grieks zich ermee weten te redden. Dat lijkt ernaar te verwijzen dat je het zelfs met woordjes leren niet redt en dat het verdriet enkel te vertragen is, maar je uiteindelijk zal overheersen. Een slechte afloop is een van de belangrijkste onderscheidende kenmerken van de Griekse tragedie.
Meander Klassiekers
In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.
Reageren op deze bespreking?
Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
Zelf een bijdrage leveren?
Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
–
Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers