In de serie Favorieten van Meandermedewerkers de drie lievelingsgedichten van Monique Wilmer. Ze doet er graag een uitleg bij:
Van de vele, vele gedichten die mijn lievelingsgedicht zouden kunnen zijn, koos ik er drie om in de schijnwerpers te zetten. In willekeurige volgorde vind je ze hieronder.
De eerste is Nee van Mieke van Zonneveld. Zij won met dit gedicht de Türing-wedstrijd in 2013/2014. Het gedicht loopt als een trein, een lied, is teder en ferm tegelijk. En, heel belangrijk, blijft mooi na herhaaldelijk lezen, vooral dat.
Zelf zegt ze dit erover (bron RTL Nieuws 2014): “Ik kan niet vertellen waar Nee over gaat. Ik wil het wel, maar kan het niet. Het gaat vaak over een ongrijpbaar gevoel, alsof ik ergens omheen cirkel. En ik kan dat gevoel alleen maar uitleggen door er een gedicht over te schrijven. Mensen snappen mijn gedichten ook beter dan wanneer ik het uitleg in woorden. Dat is juist het mooie van dichten: het is een vorm van communicatie. Een gekke vorm, want jij schrijft het en iemand leest het en vaak ben je daar niet eens bij. En toch begrijpt de lezer je. Bijzonder.”
–
Soms was er een aarzeling. Een kleuter op het strand
die met zijn emmertje uit wassen ging. Ik zei ik ben
niet vies maar toch bedankt. En hij: natuurlijk ben je
vies geworden, overal ligt zand. Ik werd lamlendig
wakker. Op al mijn wegen nooit één teken maar
in dromen worden ze bij menigtes gegeven.
Ooit nam ik niets in acht, ik volgde de bekoring en
zij heeft mij niet meer thuisgebracht. Er is in heel
de wereld nergens vrede, geen vader die mij terug
verwacht, er is in heel de wereld nergens vrede.
–
Er was in mij iets opgestaan dat niemand wist te
temmen, het joeg mij op, beloofde mij een weelderig
bestaan. Begeerte, zei mijn vader, is de wortel van het
kwaad. Ik leerde dat het waar was maar ik leerde het
te laat, de uitgestrekte leegte vrat me op en heeft me
uitgebraakt. Er is in heel de wereld nergens vrede,
geen vreugde die niet tegenstaat, er is in heel de wereld
nergens vrede. Dit is mijn overtuiging en ik zoek haar
tot op heden in een emmer aan een kleuterhand. Hij
nadert en ik zeg tot in den treuren nee bedankt.
–
(c) Mieke van Zonneveld (1989)
uit Leger (De Bezige Bij, 2017)
De tweede, De Wolken van Martinus Nijhoff, citeerde ik al in mijn medewerkersgesprek maar kan ik nu ( O hoe heerlijk) voluit hier plaatsen.
Hoe dit gedicht vroeger op school behandeld werd, besproken, en hoe het steeds weer terug kwam op mijn pad. Toen ik later ouder werd, het keer op keer weer las en precies begreep waar het om ging. Dat had ik niet eerder kunnen begrijpen dan toen. Een tijdloos prachtig gedicht. Wat kun je erover zeggen? De verwondering van een kind, aangemoedigd in zijn fantasie door zijn moeder, zoals moeders hun kinderen aanmoedigen, het wezen van de dingen die pas later tot je komt en die de dichter ook zelf inziet aan het einde van het gedicht. Een terugblik, een moment dat je misschien over had willen doen en willen weten wat je later weet. Naast de inhoud is ook de vorm interessant: de combinatie van alliteratie,(kleine kleeren) enjambement en antimetrie, het fraaie binnenrijm (schoven boven), de personificatie van de schaduw.
–
Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.
–
En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder –
De wond’ren werden woord en dreven verder,
Maar ‘k zag dat moeder met een glimlach weende.
–
Toen kwam de tijd dat ‘k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van ’t vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.
–
– Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide –
–
(c) Martinus Nijhoff (1894-1953)
uit Verzamelde Gedichten (Prometheus, 2019)
Het derde gedicht is een gedicht van Atze van Wieren. Atze heb ik ontmoet tijdens de uitreiking van de Plantage Poëzieprijs in Amsterdam waarvoor ik genomineerd was en hij in de jury zat. Toen wij elkaar ontmoetten was het meteen goed. Hij als boerenzoon begreep mijn gedicht Langs landerijen direct, beiden hebben wij die verbondenheid met het land en de dingen die we daar zien. Misschien dat je daarvoor in een landelijke omgeving moet wonen, dat weet ik niet. Daarom mijn keuze voor zijn prachtige gedicht Te Hoop waarin de personificatie van een biet zo fraai is neergezet dat het bijna pijn doet.
–
Wij zijn te hoop gegooid
wij liggen bleek en bloot
en onmiskenbaar dood
langs smalle, stille wegen.
–
Van wortels afgesneden,
het loof dat leven was
en stem van wind en regen
is op de akkers stom gebleven.
–
Wij zijn gerooid en afgelegd
en nagekeken op gebreken.
De grond die onze moeder was
is dood gewicht gebleken.
–
Wij liggen op een bietenvaalt,
nog wel bijeen maar zonder hoop.
Wij wachten op de dichte wagens,
met dichte wagens worden wij gehaald.
–
(c) Atze van Wieren
uit Grondstof (Uitgeverij IJzer, 2008)
foto’s
(c) Alja Spaan, Bergen aan Zee, januari 2018
‘t Woudt, 15 augustus 2021