LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 259 : Lieke Marsman – De overkant van de canyon

19 mrt, 2022
door Joost Dancet

Meander Klassieker 259

Joost Dancet laat zijn licht schijnen over ‘De overkant van de canyon’ van Lieke Marsman – het laatste gedicht dat Meander-redacteur Eric van Loo kort voor zijn dood zo intrigeerde. Ja, wat is er aan de overkant van de canyon?

DE OVERKANT VAN DE CANYON


wat er aan de overkant was, wilden we weten
van die duizelende diepte met het heldere water

dat wandelaars koelt. dus daalden we af
langs de gruizelende randen en het vogelgeschater

naar de tengere cactus. jij moedigde me aan
en je hielp me op de bodem om te kiezen voor vervolg

als je een landschap was, dan was je een canyon:
tot grote hoogte uitgesleten

ik verkwistte in jou al mijn vrolijke dagen
en keek ’s nachts vanuit jou naar die brave planeten

je zou je geschiedenis zijn – dat ben je
wat er aan de overkant is, kan niemand weten



Lieke Marsman

Uit: In mijn mand (2021)
Uitgeverij Pluim

Moderne poëzie is vaak op paradoxale wijze taal gebruiken. Geen rijm maar ongerijmdheden. Een doodgewone pijp zo realistisch mogelijk schilderen en daaronder in sierlijke letters schrijven ‘Ceci n’est pas une pipe’. Bijna 100 jaar geleden noemde René Magritte zijn schilderij ‘La trahison des images’ – het verraad der voorstelling of letterlijker het verraad van beelden. Daaraan moet ik denken bij dit gedicht van Lieke Marsman. Als je niets weet over wie het gedicht schreef, noch over de bundel waarin het gedicht werd gepubliceerd, dan is het dat paradoxale dat de lezer uitdaagt. In dit gedicht gebeurt dat zelfs op het niveau van de interpunctie: geen hoofdletters aan het begin van de zinnen, maar wel punten om het einde van zinnen aan te duiden, hoewel er dan weer geen punt staat als het einde van de zin samenvalt met het einde van een vers. Het taalsysteem ontregelen om nieuwe betekenissen te creëren. Maar dat lukt enkel als er – net zoals bij de interpunctie – een nieuwe, eigen logica in de plaats komt die de lezer weet te appreciëren, en dat is slechts mogelijk als de lezer die logica weet te ontcijferen of op zijn minst er een vermoedt!

wat er aan de overkant was, wilden we weten
van die duizelende diepte met het heldere water

dat wandelaars koelt. dus daalden we af
langs de gruizelende randen en het vogelgeschater

naar de tengere cactus. jij moedigde me aan
en je hielp me op de bodem om te kiezen voor vervolg

Net als in ‘La trahison des images’ word je in ‘De overkant van de canyon’ in het eerste deel (bovenaan) geconfronteerd met een realistisch tafereel dat de dichter in het tweede deel doet ontsporen (onderaan). Er is een canyon met diep beneden helder water en een overkantwandelaars kunnen er ondanks die duizelende diepte ‘afdalen’ – misschien nog niet helemaal tot aan het water, maar in elk geval tot aan een tengere cactus – waarom staat er niet ‘een’ maar de tengere cactus? Stond er maar één? Zagen ze die ene cactus vanuit de verte of beter vanuit de hoogte?

Er wordt ook niet gezegd wie de twee zijn die deze afdaling ondernemen, maar er is sprake van een wij – en dat blijken een jij en een ik te zijn. Een man en een vrouw? Twee vrouwen? Twee mannen? We weten niet wat hun relatie is, enkel dat de jij blijkbaar erg positief is over deze onderneming – de ik wordt door hem of haar aangemoedigd.

In regel 6 blijken de twee wandelaars dan toch aangekomen op de bodem van die ‘duizelend’ diepe canyon. Die ongetwijfeld bijzonder lange afdaling wordt zo dus in een paar verzen samengevat. De jij blijkt opnieuw een goede steun: je hielp mij … En nu moet er worden gekozen … voor vervolg – tussen het verderzetten van de tocht of terugkeren?

Na de eerste zes regels netjes verdeeld over 3 distichons wordt het anekdotisch verhaal ontregeld in het tweede deel van net evenveel regels en distichons.

als je een landschap was, dan was je een canyon:
tot grote hoogte uitgesleten

ik verkwistte in jou al mijn vrolijke dagen
en keek ’s nachts vanuit jou naar die brave planeten

In het tweede deel van het gedicht wordt alles echt anders. De ik is niet langer geïnteresseerd in de tocht, maar in zijn of haar metgezel en wat die metgezel voor haar/hem betekent. Je kan in gedichten een andere persoon met allerlei zaken vergelijken tot zelfs een merel in de vroegte, waarom dus ook niet met een landschap? De ik vindt dat haar metgezel dan een canyon zou zijn. Waarom? Hij of zij is tot grote hoogte uitgesleten – lijkt mij niet echt een compliment of toch? Voordien was die persoon in elk geval erg behulpzaam en in de volgende regel is de metgezel de reden voor de buitensporige vrolijkheid van de ik overdag. Alhoewel ook nu weer verkwistte zorgt voor enig argwaan. Ook ‘s nachts biedt de jij een positief perspectief want uitzicht op schitterende dingen: planeten is minder cliché dan sterren, maar waarom worden die ‘braaf’ genoemd? Ontbreekt de romantische component?

je zou je geschiedenis zijn – dat ben je
wat er aan de overkant is, kan niemand weten

In de voorlaatste regel van het gedicht lijkt het beeld van de canyon op het eerste gezicht ver weg: je zou je geschiedenis zijn – dat ben je. Heeft de ik het nog wel over de metgezel? Of heeft de ik het nu over zichzelf en iedereen? Je zou – het is dus niet zeker, het is een mogelijkheid. Maar in hetzelfde vers wordt dat bevestigd – dat ben je. Je bent wie je bent door wat je hebt meegemaakt en dan daagt het de lezer dat de ik net naar die erosie-geschiedenis wees om de metgezel een canyon te noemen: tot grote hoogte uitgesleten. Iemand die ontzettend veel heeft meegemaakt.

De laatste regel is een mooie afsluiter. De eerste regel van het gedicht stelt de onderzoeksvraag, de laatste regel geeft het antwoord. We kunnen niet weten wat er aan de overkant is, ondanks de zoektocht in het middendeel met een metgezel. De overkant staat – inclusief de titel – op die manier driemaal in het gedicht. In Vlaanderen zeggen we: het gras is altijd groener aan de andere kant: ‘een ander lijkt het altijd beter te hebben getroffen dan wijzelf’ wat niet enkel wijst op de diepgewortelde jaloezie van ieder mens, maar ook verwijst naar de eeuwige hunkering naar een beter leven. Het lijkt er verdacht veel op dat Marsman varieert op wat Liesbeth List & Ramses Shaffy ooit zongen: Het gras zal altijd groener zijn aan de overkant van de heuvels. De vriendelijk-lage, liefelijke heuvels uit het lied worden hier een bijna niet te overwinnen canyon, als het gras een echo krijgt met de cactus, dan is ook dat allesbehalve iets om naar uit te zien, maar eerder iets verontrustends, vooral door het beschrijvende adjectief tengere. Ook het vogelgeschater klinkt daardoor misschien minder positief dan aanvankelijk gedacht – worden mensen op hun tocht naar beneden, naar de andere kant uitgelachen?

Deze lezing laat zien dat wie de logica van het gedicht wil doorgronden flink wordt uitgedaagd, maar aan het eind lijk je de oplossing binnen handbereik te hebben. Worden de ongerijmdheden van het gedicht anders opgelost als je weet dat Lieke Marsman een 30-jarige Nederlandse vrouw is, die lijdt aan een vreselijke, levensbedreigende ziekte en daarover ook expliciet schrijft in haar recente bundel ‘In mijn mand’ (2021) waarin dit gedicht te vinden is? De aanvankelijk avontuurlijke wandeling naar de overkant wordt zo in elk geval verrassend donkerder ingekleurd. Net als de canyon en de metgezel. Die behulpzame je die de ik vergelijkt met een canyon lijkt mij dan immers niet de partner of verzorger van vlees en bloed die haar door een zware periode helpt, maar net de verpersoonlijking van haar ziekte die haar uitput en voortdurend doet balanceren op de afgrond tussen leven en dood. De ik is op stap met haar ziekte.

Lieke Marsman verbeeldt in ‘De overkant van de canyon’ haar gevecht met haar ziekte niet alleen paradoxaal-vriendelijk, maar steekt het bovendien in een opvallend strakke, poëtische vorm. Twaalf verzen netjes verdeeld in zes distichons schreef ik al, maar er is ook heel wat eind- en binnenrijm – ik kleurde er een aantal in het gedicht in de voetnoot (1) – in de vaak regelmatig-metrische verzen die dus nog eens mooi klinken ook! Een merkwaardig moedige poëtische krachttoer om je demonen zo te lijf te gaan. Lees maar, er staat niet wat er staat.

 

Joost Dancet
met dank aan dichter-recensent Eric van Loo die het gedicht kort voor zijn overlijden op zijn FB-pagina plaatste met een korte, intrigerende bespreking en de vraag benieuwd te zijn hoe zijn vrienden het gedicht lezen. Dat leverde heel wat reacties op waaraan deze bespreking schatplichtig is. Dank dus ook aan Janine Jongsma, Marten Janse, Peter Vermaat, Eric Ruygers, Monique Leegwater en Maarten Buser.

____
Voetnoot

(1)

DE OVERKANT VAN DE CANYON

wat er aan de overkant was, wilden we weten
van die duizelende diepte met het heldere water

dat wandelaars koelt. dus daalden we af
langs de gruizelende randen en het vogelgeschater

naar de tengere cactus. jij moedigde me aan
en je hielp me op de bodem om te kiezen voor vervolg

als je een landschap was, dan was je een canyon:
tot grote hoogte uitgesleten

ik verkwistte in jou al mijn vrolijke dagen
en keek ‘s nachts vanuit jou naar die brave planeten

je zou je geschiedenis zijn – dat ben je
wat er aan de overkant is, kan niemand weten

 

Meander Klassiekers

In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.

Reageren op deze bespreking?

Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Zelf een bijdrage leveren?

Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers

     Andere berichten