door Rogier de Jong
De Zweed Alfred Nobel verdiende een fortuin met de uitvinding van dynamiet en voelde zich daar naar verluidt zo schuldig over dat hij de Nobelprijs instelde. Maar de toekenning daarvan verliep ook niet zonder tumult. Dat de Amerikaanse schrijver Philip Roth de literatuurvariant nooit won maar popzanger Bob Dylan wel, is op zijn zachtst gezegd discutabel. Philip Roth ging de eeuwigheid in als glorieuze verliezer en His Bobness, die verhinderd was, liet de prijs door Patti Smith ophalen.
Ergens op internet las ik dat Leonard Cohen de prijs beter had kunnen krijgen. Deze Canadese liedjeszanger had – in tegenstelling tot Bob Dylan – immers wel literatuur op zijn naam staan. Dat literaire werk is bij ons niet zo bekend en werd ook in de Angelsaksische wereld aanvankelijk niet voor vol aangezien. Misschien lag dat aan Cohens rijzende reputatie als popster en anders aan zijn leefstijl als nomadische hippie. Zijn tweede en laatste roman Glorieuze verliezers schreef hij in een amfetamineroes op een Grieks eiland. Badend in de zon en van zijn natje en droogje voorzien door zijn vriendin en muze Marianne Ihlen (die hij later als dank voor het aangenaam verpozen aan de dijk zette: So long, Marianne), groef hij zich in in zijn boek.
Zo iemand kon natuurlijk geen echte schrijver zijn. In onze contreien was het Gerrit Komrij die begin jaren zeventig het afbranden van Leonard Cohen voor zijn rekening nam:
‘Neuzelaar Cohen, zo wist ik van horen zingen, was de Canadese Humperdinck, de Quebecse Hoes, het Zingend hart van Montreal, en omdat zijn teksten Engels waren, werden ze inderhaast gestencild en voor poëzie aangezien, een reusachtige vergissing’.
Als achttienjarige fan van ‘de neuzelaar’ was ik zo gekrenkt door deze kritiek dat ik mijn abonnement op het periodiek in kwestie (Vrij Nederland) opzegde. Wat mij op een alleraardigst briefje van hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse kwam te staan, maar dat terzijde. Laat ik er haastig aan toevoegen dat ik nog steeds fan ben. Maar alleen van Cohens derde plaat: Songs of Love and Hate.
Inmiddels maken Cohens geschriften deel uit van de Noord-Amerikaanse literaire canon. De Boston Sunday Herald vergeleek de schrijver zelfs met Henry Miller en James Joyce. ‘Toe maar,’ hoor ik Gerrit Komrij in zijn kist mompelen.
Maar wat was er nou waar van de kritiek op Cohens werk? Kon hij er echt niks van of stond zijn reputatie als rokkenjagende popster het recensentendom tegen? Ik las Glorieuze verliezers en een bloemlezing van zijn gedichten.
Het lezen van de roman Glorieuze verliezers vergde enig doorzettingsvermogen. Het verhaal gaat over vier mannen die een dertienjarig meisje hebben verkracht – een meisje dat als vrouw negen jaar later zelfmoord pleegt in een liftkoker. Eén van de daders – de verteller van het boek en inmiddels de echtgenoot van de verkrachte vrouw – gaat na haar dood zo gebukt onder schuldbesef dat hij troost zoekt bij de legende van een gekerstend indiaans meisje dat stierf na een kort leven van kuisheid en inkeer.
Het boek heeft een ingewikkelde structuur en is geschreven in een springerig en collageachtig proza waarin we de echo van Joyce en/of de koortsachtige geest van een amfetaminejunkie kunnen vermoeden (Cohen had naar eigen zeggen tien jaar nodig om af te kicken). Maar is dit een literaire stijl die past bij het relaas van een berouwvolle dader? De metafoor van de liftkoker als zelfmoordwapen is – zeker gezien de aard van het misdrijf – smakeloos en doet geconstrueerd aan. Hetzelfde geldt voor de titel: Glorieuze verliezers. Niets aan de verliezers van dit drama is glorieus. Alle vijf zijn ze diep en diep tragisch. Daarom wordt het boek wel weggezet als een ‘smakeloze grap’ en als ‘koketterie’. Komrij sprak van ‘een boek van een over het paard getilde non-valeur’.
Glorieuze verliezers is daarnaast ook geafficheerd als een ‘psychedelische roman’. Een roman waarin een collectief delirium zorgt voor grensoverschrijdend gedrag. Dat idee is niet nieuw. Euripides schreef er in 406 voor Christus al een tragedie over. Glorieuze verliezers zou net als Bacchanten ook een tragedie moeten zijn, maar jongleert te veel met motieven, stijlen en literaire technieken om een verhandeling over schuld en boete te zijn. Het lijkt alsof Cohen ijverig zijn belezenheid etaleerde en daarbij de vormovereenkomst tussen stijl en inhoud vergat.
Dan de gedichten. Die heb ik niet gelezen op ‘stencils’, maar in een Engelstalige bloemlezing, getiteld Poems 1956-1968. De cover toont een groot en onscherp oor waarnaar een rode snipper verwijst. De suggestie wordt gewekt dat de uitgever – Jonathan Cape – vooral de fans van de popzanger Cohen wilde aanspreken. En nu we het er toch over hebben: achter op de roman Glorieuze Verliezers staat ook foto van de schrijver met een gitaar. Zo krijg je een beeld van een muzikant die daarnaast ook nog schreef en dat wekt inderdaad de indruk van dilettantisme.
De verleiding is groot het afhaken van Leonard Cohen als schrijver en dichter toe te schrijven aan de vernietigende kritiek op zijn werk. De nuchtere reden is echter dat hij op zwart zaad zat en van zijn literaire werk niet kon leven. Als zanger kon hij meer verdienen. Het liedje Suzanne stond oorspronkelijk in de dichtbundel Parasites of Heaven uit 1966, maar werd door Cohen op aandringen van de zangeres Judy Collins op de plaat gezet voor zijn debuutalbum Songs of Leonard Cohen. Waarmee zijn muzikale carrière werd gelanceerd.
Na Cohens dood in 2016 maakte Frits Abrahams in de NRC de balans op van Cohens nalatenschap. ‘Wie louter naar de teksten [van de songs] kijkt, houdt meestal niet meer dan middelmatige poëzie over. […] De betovering ontstaat pas door het bezielende verband met de muziek. […] Cohen, die als dichter begonnen is, had het kostbare talent om soms pakkende melodieën te componeren bij zijn teksten. Hij tilde daarmee die teksten op, het leek alsof hij belangrijke poëzie had geschreven – een vorm van onweerstaanbaar geluidsbedrog’.
De gedichten die ik las van Cohen, vond ik niet altijd ijzersterk, maar zeker ook geen bedrog. Uit zijn poëzie spreekt een onmiskenbaar talent om op melancholieke wijze uiting te geven aan gemoedstoestanden en levensbeslommeringen. Dat lukt niet altijd, zoals bij zoveel dichters, maar het gedicht Lijf me in, bloed (‘Claim me blood, if you have a story’), laat zien dat we met een echte dichter te maken hebben. Het is krachtig en de uitwerking is stijlvol en beeldend:
Lijf me in, bloed
Lijf me in, bloed, als je wilt spreken
via mijn Joodse gelaat. Je bent nog
steeds sterk en heilig, maar praat alleen,
zoals de Zohar, als het over een
uitgehouwen plaats gaat die ik moet
innemen, vroom en bezadigd in
zijn beslotenheid en opklarend
‘als goede wijn boven zijn droesem’.
Het gedicht Voor Anna, waarmee ik wil eindigen, toont Cohen als een tedere romanticus die met pijnlijke precisie liefdesverdriet weet te beschrijven:
Voor Anna
Zonder Anna geen idee
wier ogen ik met de
ochtendzon moet vergelijken.
Niet dat ik dat ooit deed,
maar nu wel,
na ons afscheid.
Bronvermeldingen:
- Gerrit Komrij: Daar is het gat van de deur (1974), een bundeling van zijn beschouwingen in Vrij Nederland, Uitgeverij De Arbeiderspers.
- Leonard Cohen: Glorieuze Verliezers (1971), Uitgeverij De Bezige Bij.
- Leonard Cohen: Poems 1956-1968 (1969), Uitgeverij Jonathan Cape.
- Frits Abrahams: Kritiek op Cohen (NRC van 14 november 2016).
© Foto Leonard Cohen: Maya Pejic
Vertalingen: Rogier de Jong