De poëzie van Jan-Paul Rosenberg werd opgenomen in verscheidene literaire tijdschriften en bloemlezingen en bekroond met diverse prijzen, waaronder de Nationale Gedichtenwedstrijd, de Poëzieprijs van de stad Oostende en de Rob de Vosprijs. Zijn debuutbundel Laatste foto van de vrede verscheen in 2022 bij De Arbeiderspers. Sinds 2023 is hij stadsdichter van Zeist.
foto © Chris van Houts
Onderstaande cyclus Festival is onderdeel van de nieuwe bundel Onze tijd in de ruimte (in voorbereiding).
–
Hier spreekt de kapitein: er is
een daling ingezet, in dunne wind
rilt de bevrijde twijg van een olijf en geurt de tijd
naar welig nieuw begin, de ark
–
valt droog op het herboren zand
en soort voor soort gaat thans van boord
over de slikken trekt een stoet, door drogend licht,
naar de entree, alwaar een robotvrouw fouilleert, een irisscanner klikt
–
al wat verdacht is in de modder vast, ook digitaal
vloeien commando’s aan en koele röntgenstralen
maken zelfs de matste zielen transparant
vanaf de zijlijn plukt men edelgas
–
en regenbogen, ondergronds
vult men het hoofd met vogeldromen, vuur – stijgt op.
–
De zone is in grove streken uitgezet: een archipel
van foodtrucks en een bacchanaal van kramen, grote namen
knagen zich een weg door de bepiste bodemlagen, meridianen
trekken als magneten dansers aan.
–
Het oersysteem ontwaakt.
Men slikt de zon door, zet zich stil
in het solstitium, tijdloosheid reist als roes
de verste uithoek van het lichaam tegemoet
tot men zich vloeibaar voelt, ontdaan
–
van aardse doelen/vragen, grenzen
rond de kern vervagen. Niet de mens bedwelmt
zijn god, het is de hemel zelf, de lichaamswarme lijven
houden het ontbrandend, breezerkleurig ei
van hoop in leven – geil, vitaal en vrij.
–
De festivalobolen gaan van hand tot hand, op jacht
naar hogere Walpurgismacht raken de massa’s overmand
door toverdrank, glijden er voeten door de speelse weiden, pakken handen
drooggevallen zavel vast. De oceaan keert weer in de gedaante van een rituele dans
–
vol rijpend licht dat zich tot schemering bekeert
en alle water dat nog over is trekt zich terug
in wilde fantasieën, door de myriaden
als een spokenschaduw uitgezweet.
–
Luilekkerland spuwt vuurwerk met de bling van amethist.
Elk corpus dat beweegt staat stil, vanaf de booth
wieken de vleugelslagen van een elfenkind
(getoonzet tot gebalanceerde tempomix)
–
richting de pit. Een helende environment is dit, een optelsom
van opgehitste lichaamsdrift. Er vloeit wat bloed en duiven trekken op
in een verdwaalde bliksemschicht. Men swingt uit lijfsbehoud alsof
men nergens is en tijdelijk slechts opgebouwd uit huid en levenslicht.
–
Dit beeld bestaat slechts in het nu, zegt men, een cast
van hologrammen schildert Michelangelo’s, fantomen
vliegen langs als avatars – een koude vlam
die door het netvlies van de meute brandt.
–
De schimmen, vrij als vuur,
betreden onbegrensd hun vleesgeworden uur
van zichtbaarheid. Er zitten geesten uit een vorig leven bij
van strijders en harpijen, door de scharen toegejuicht,
–
ontsnappen aan hun dodenhuid, gekuist
paart karmozijn de hemel met het jong kobalt, bevalt
van violette sneeuw – één tel verbeeldingskracht
dijt in dit multiversum uit tot hypereeuw.
–
Tot aan de buitengrens van de gestolde golven
strekt het moment van nalicht en van kreukend gras.
Een eenling, van de late middag losgedanst,
staart naar moerassen waar de zon vervalt
–
verwaaiend over land op vleugelslagen
over slinkend water in een taal, slechts te verstaan
door oude wolken. Hoor, de beat vertraagt en trekt weer aan
bedelft de afgedwaalde met het niets
–
waaruit de maan ontstaat, daar gunt de wind
een stukje hemel aan de aarde, balt zich rond de eenzaat samen
jaagt hem terug naar waar hij in de massa overgaat
de schemering hem vangt, genadig vloeibaar maakt.
–
Het laatste hemelsblauw mondt uit in een versteende zee
van duisternis en trekt zich samen rond het laatste vergezicht, beweegt
naar waar eenieder zich cocons van hersenspinsels weeft.
Het megascherm ontbrandt, Pleiaden
–
wervelen kordaat, een logge Moeder Maan
rolt als een discobal coulissen uit, ze zingt
een a capella van versnipperd licht, een solo
meteoren klettert neer, regent de hoofden in
–
met echo’s van een heibels koorgezang – de nacht
raast door de zatte hemel als een priemgetal.
–
Ze verbranden de sacrale stroman, drijven de mascottes
diep het donker in – de kringloop van de vibes ontwricht
hurken off-grid de foodtrucks in een kring
van sterrenlicht en mist
–
wordt boven zwarte uren uitgetild, het firmament
vervelt totdat de juiste kleur er is, een zoete geur
stijgt naar de hemel op als hartenkreet, het heden
wordt tot op een nieuwe schemer uitgekleed
–
en ingekort, drie lijven verderop
maakt iets zich van iets anders los, een klok
jaagt het ontladen bloemenvolk ad hoc
terug richting de eigen wortelstok
–
en sponsor A lacht met zijn logo’s alle gasten na.
Door morgenlicht zoemt als een zintuig een gespleten maan.
In stilte blaakt het inderhaast verlaten Shangri La, erboven waait
afzienbaar nog de hemel met ontaarde adem.