Gaël van Heijst (1990) groeide op tussen twee dialecten in West Zeeuws-Vlaanderen. Hij streek neer aan de rand van de Veluwezoom, in een klein Gelders dorpje waar bijna iedereen elkaar begroet. Hij is freelance ontwerper en begeeft zich het liefst tussen de woorden of de groenten in zijn moestuin. Zijn werk was eerder te vinden in De Gedichtenwedstrijd top 100, ILFU, Meander, Deus Ex Machina, Op Ruwe Planken en Kluger Hans.
Hij debuteerde met de bundel Twijfelweefsel, Kirjaboek, 2021. In Meander verscheen in datzelfde jaar een interview met hem.
foto © Pim van Boesschoten
–
de zon wast de glim van zich af en plant
aan het eind van de dag al wat sterren
–
kastanjekauwers komen samen rond een wak
om in maanwit de kikkers te tellen
–
de nacht hij kraakt als enkel glas
krast met zijn licht in het blad van een appel
–
de deken is mijn schutkleur mijn wapen
tegen de morgen de ochtend de vroegte
–
vriestij die neerslaat in gaten op aarde
in de regels van mijn akker
–
winter maakt zijn nest in mij als koekoek
maakt mij tot kamer gevuld met vreemden
–
op je rug lag je dichter
tegen je laatste slaap aan
terwijl je spuwde naar de maan
–
buiten was het luid als kraaien
het licht keerde terug in de zon
iemand klopte het stof van je broekspijp
–
het is hol de wolken te wegen
of te vragen aan een long
hoe een laatste zucht hoort te zuchten
–
de lucht was van vlees
wij proefden op afstand
hoe samen smakken smaakt
–
je liep alweer een vol uur leeg
over hoe jouw holle rug
je al die adem gaf
–
je laatste teug liet je varen
wij rechtop onder het zwart
en iedereen fronste
die dag naar de regen
–
in de laatste zucht van een zomerdag
keert iemand een broekspijp om
schept een schelp eruit en legt deze
zacht te luister aan een oor
–
heimwee keert in vlinderslag in een honderddagenbad
–
nat het vlees, zo zacht als zon
al dagenlang verslonden
dankbaar tot zandkorrels geslepen
tot het zelfs in onze binnenkanten glom
–
iemand stopte de kalk in een diepe lade
van het taaie, trouwe vlees
hopend de komende tijd
op zonnekorrels te teren