LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Het commentaar van Alja Spaan

1 mrt, 2024

‘Een makkelijke, niet erg inhoudelijke recensie’

door Janine Jongsma



De bundel van Alja Spaan, Het langzaam voorovervallen, kreeg maar liefst acht recensies, waarvan zelfs twee op MappaLibri (!). In zeven van de besprekingen waren de recensenten unaniem lovend over haar poëzie. Als voorbeeld een aantal superlatieven: ‘de bundel raakt aan ons naakte bestaan’ (Tzum), ‘Alja Spaan heeft de uitgepuurde stijl door de jaren heen tot groot meesterschap ontwikkeld’ (MappaLibri) en op Pomgedichten.nl: ‘Prachtig, stil makend, indrukwekkend, spannend, enerverend, confronterend deze zevende poëziebundel van Alja Spaan.’ Maar er was één recensent iets minder enthousiast en laat dat nu net de recensent van Meander zijn. Het maakt meteen duidelijk dat we bij Meander niet aan vriendjespolitiek doen, het toont enkel aan dat een beoordeling van poëzie altijd subjectief is.

Hoog tijd om in gesprek te gaan met de voorzitter en coördinator van Meander: Alja Spaan, over de recensie van haar bundel Het langzaam voorovervallen, door Onno-Sven Tromp vorig jaar oktober. Schrijver Alja Spaan (Sint Pancras, 1957) publiceert al vanaf 8 april 2006 elke ochtend een gedicht op haar website. Zij is de organisator van het platform Reuring. Daarnaast is zij verbonden aan het Dagboekarchief en actief voor de stichting Eenzame Uitvaart Alkmaar.

In Het langzaam voorovervallen geeft Spaan een impressie van haar wekelijkse voorleesmiddagen aan ouderen in een woonzorgcentrum. Het voorlezen doet ze al vanaf 2017. Het zijn poëtische cursiefjes, observaties zonder oordeel. Als lezer ga je mee in het wel en wee van de bewoners. Je leert ze ook kennen, want sommigen komen met regelmaat terug. De bewoners worden aangeduid als mevrouw de B. of als de heer P.  Mij ontroerde de gedichten of ze deden me grinniken omdat Alja de juiste snaar weet te raken en nergens sentimenteel wordt. Ik vraag haar wat haar eerste gedachten waren na het lezen van de recensie van Onno-Sven Tromp. Ze geeft eerlijk antwoord:

De bespreking door Onno-Sven is een van de minst interessante besprekingen die de bundel kreeg. Een makkelijke, niet erg inhoudelijke recensie die de lezer niet uitnodigt tot de bundel en die duidelijk maakt dat de recensent niet geraakt is door mijn werk. Dat laatste hoeft natuurlijk ook niet, maar je hoeft niet geraakt te worden om toch nieuwsgierig, geprikkeld, uitgedaagd te kunnen worden door de poëzie.

Onno-Sven Tromp zegt het jammer te vinden dat er weinig ontwikkeling in de gedichten zit, er zijn weinig heftige gebeurtenissen, eerder een soort sleur waarin voortdurend de verdoving sluimert van mensen in hun laatste levensfase. Ik vraag om een reactie aan Alja en ze geeft aan dat ze niet uit is op een bepaalde ontwikkeling, maar wil weergeven hoe relativerend voor haar als dichter en als mens het voorlezen is en hoe zeldzaam en waardevol het delen van verhalen is van de deelnemers, met elkaar en met haar, hoe ontroerend de herinneringen zijn die boven tafel komen, waarin ze zelf ook haar ouders voorbij ziet komen. Ik haal Marc Bruynseraede aan (recensent bij Meander) die op Mappalibri juist ‘tederheid ziet bij zoveel gelatenheid’, een treffende omschrijving vond ik. Alja vervolgt:

De situatie is juist het afwezig zijn van heftige gebeurtenissen waarin de voorgelezen personen verkeren. Het meest heftige is hun opname geweest, voor de een recent, voor de ander lang geleden. Het geeft inderdaad die ‘sleur’ weer, het je richten op de kleine dagelijkse dingen die overigens best nog verrassend kunnen zijn. Alleen al een nieuw lid van de groep kan zorgen voor het verbreken van die sleur.

Tromp verwijst in zijn recensie naar de vorm van de gedichten, die bestaat uit zeven keer twee regels, hij vindt dat de gedichten zijn gegoten in een strak stramien en noemt het zelfs een rigide indeling. Maar de recensent van Tzum vindt de distichongedichten juist goed gekozen omdat ze lijken op flarden van een wereld die langzaam uit elkaar valt. Zij zegt: ‘Het zijn net eilandjes die wegdrijven van een werelddeel waartoe ze ooit behoorden.’ Op Mappalibri omschrijft een andere recensent het weer op zijn manier: ‘Die typografische schikking is niet altijd even functioneel, maar ze draagt er wel toe bij dat het ritme van de zinnen veel sterker op de voorgrond treedt.’

Ik vraag Alja hoe zij hier tegenaan kijkt. Daar kan ze kort over zijn:

Het is een abstractie van de jaren hiervoor, een afgeslankte uiting, geen bewuste keuze dus maar een simpel vervolg van. Natuurlijk is het een dwangmatige indeling, zoals ook het dagelijks schrijven van een dwangmatigheid getuigt, maar het is mijn ritme, het geeft me houvast, het is mijn keuze.

Het valt mij op dat Tromp wel als enige van alle recensenten het moment aanhaalt van Oudejaarsavond 2020 bij het tv-programma Matthijs gaat door. We zitten dan middenin de coronacrisis en Joost Prinsen is de gast aan tafel. Hij is een gedicht tegengekomen van ‘ene Alja Spaan’ dat hij bestempelt als het ultieme gedicht voor deze periode. Geëmotioneerd draagt hij ‘geen rijmwoord voor’ uit zijn hoofd voor:

geen rijmwoord voor

Zij sterft alleen. Achter glas het wuivend handje dat ze niet meer
ziet, in de gang schaduwen die niet meer bewegen,

rammelende karren die zij niet meer hoort. Ze had altijd heel veel
mensen om haar heen zoals er heel veel pannen

van het aanrecht naar de eettafel werden gedragen, ze duwde de
deuren open met haar heupen, ze kon zich

herinneren dat iedereen haar hielp, opstond, verschoof, rook onder
het deksel. Zij aan het hoofd van de tafel, het glas

in de lucht, de fles bij de tafelpoot, stemmen door elkaar, het ene
verhaal nog mooier dan het andere. Halverwege

vielen ze elkaar in de armen, kinderen lagen op schoot en droomden
en de warmte van buiten liep over in die van binnen.

Misschien dat ze dat nog gevoeld heeft die laatste uren. Lang
was dat natte kleverige handje nog zichtbaar op het raam.

Ik zat toen zelf ook te kijken en ik schoot in mijn stoel overeind. Ik heb Alja in dezelfde minuut nog geappt want ik was plaatsvervangend trots. Het zegt nogal wat dat Joost Prinsen dit deed op nationale televisie met een miljoenenpubliek op Oudejaarsavond toen corona ons leven beheerste. Het is een enorm compliment ook. Ik wil van Alja weten of ze niet blij was dat Tromp dit aanhaalde. Ze geeft aan dat het een geweldig moment was destijds, het wordt ook vermeld op de achterflap van Het langzaam voorovervallen, maar het is inmiddels ook alweer jaren geleden en ze heeft het ook niet echt gemist in de andere besprekingen omdat die inhoudelijk sterkere recensies opleverden die de lezer uitnodigen tot het hart van de bundel te komen. Tromp zegt ook dat hij de gedichten waarin geen bewoners voorkomen met hun naam de beste vindt omdat ze in zijn opinie het particuliere lijken te overstijgen en daarmee winnen aan universele waarde. Ik vraag Alja wat zij van deze opmerking vindt. Haar antwoord is duidelijk:

Het past bij mijn conclusie dat hij op geen enkele manier dieper inging op de poëzie en dus ook niet geraakt was. Het sluit aan bij het gemak waarmee de gedichten, maar ook de hoofdpersonen werden weggezet – terwijl als je mij leest of de andere recensies, voor allen de empathie duidelijk is, ook voor de lezer. Wat wel klopt is dat ik soms het persoonlijke door iets algemeens vervang.

Ik kan mij goed voorstellen dat Alja het vond tegenvallen dat uitgerekend een medewerker van Meander een totale andere kijk had op de bundel dan de overige recensenten. Maar het is nu eenmaal de mening van recensent Onno-Sven Tromp en op die mening valt niks af te dingen. Daarnaast was hij over enkele dingen wel positief. Zo vond hij de omschrijving van ‘poëtische cursiefjes’ goed gekozen en las hij het geheel als een soort feuilleton, waarin de zinnen soepel en natuurlijk door de gedichten heenlopen. Ik vraag aan Alja of ze nog iets wil zeggen en dat wil ze wel.

Of de recensent nu een medewerker is van Meander of niet, maakt in feite niet uit. Het blijft een mindere recensie, ik zou niet willen claimen dat ik van Meander iets beters verwacht.

Ik schiet in de lach om haar uitsmijter:

In een boek van Renate Dorrestein, ‘Het geheim van de schrijver’ (2000), dat ik toevallig deze week herlas, kom ik de volgende uitspraak tegen:

‘’Men zou als W.H. Auden moeten zijn, de Britse dichter en psychoanalyticus, die na een bijzonder vernietigende recensie vol overtuiging over de betreffende criticus zei: ‘Hij zal wel verliefd op me zijn, ik kan geen andere verklaring bedenken’.’’

     Andere berichten

Het commentaar van Dirk Mout

Een dikke onvoldoende door Janine Jongsma - - Ik ga in gesprek met Dirk Mout over de recensie van Ivan Sacharov van zijn debuutbundel...

Het commentaar van Hans Franse

Het lijkt wel of het voordragen belangrijker is dan de tekst door Hans Franse - - Onlangs werd ik samen met een journalist/dichter...