Op den duur moet je toch op iets uitkomen.
door Hans Puper
Gelukkig de mens die ergens verwacht wordt, de nieuwe bundel van Ton van ’t Hof, wordt omsloten door twee citaten uit zijn dagboek van 2025: ‘Ik wilde eerlijk zijn, gedroeg me als een woudezel’ en ‘Nam een glas wijn, een imposant glas, als een kathedraal.’ Dat belooft wat: een woudezel is een botterik, een lompe kerel. Wat betekent dat voor de bundel? Makkelijk was de boodschap kennelijk niet, want als de dichter klaar is, heeft hij een imposant glas wijn nodig.
Met die lompheid valt het wel mee: beschouw beide uitspraken als een knipoog. Het is een bundel van reflectie op het leven, liefde, natuur, het schrijven van poëzie en engagement. Dat klinkt wat verheven allemaal, maar dat is het niet: de dichter relativeert sterk en aanschouwt zichzelf en zijn streven met de nodige zelfspot.
Steeds weer stuit de dichter op zijn wil de wereld te veranderen en zijn onmacht daar iets aan te doen: ‘veel invloed op de wereld hebben we niet. / Waarop wél, is nog steeds het onderwerp // van veel gepieker. Iets groots / verrichten, dáár verlangden we naar.’ Hij heeft daar ook alle reden toe. De wereld zit vol ellende, en je wordt daar op de meest onverwachte momenten aan herinnerd. In een van zijn drie ‘wolkengedichten’ – Van ’t Hof is als beeldend kunstenaar onder andere bekend door zijn digitale tekeningen van het Groningse landschap – laat hij zijn verbeelding spreken. Vuilgrijze regenwolken ‘zijn niet van wolk / ze zijn van verzadigd ijzer’. Hij ziet ‘wolkenkazematten’ en witte wolken vormen ‘een zwijgend / eskader’.
Van ’t Hof experimenteerde regelmatig met dichtvormen, maar deze bundel doet traditioneel aan: de gedichten bestaan uit strofen, hij gebruikt interpunctie, de zinnen zijn volledig. En daarnaast schrijft hij geen woord teveel. Het titelgedicht illustreert dit; ik citeer het daarom in zijn geheel.
Gelukkig de mens die ergens verwacht wordt.
Hoe lang lag dat al achter me? Je kunt je voorstellen
in wat voor toestand ik verkeerde. Wat een rust.
En de kwestie wat ik verder ging doen.
En al die nieuwe BYD’s die me voorbijraasden.
Je ziet een boel, maar tegelijk verveel je je
een beetje. Ik liet de auto staan en liep langs kanalen
voorwaarts. Hier en daar stond een boom.
En eindelijk het gevoel dat ik een zinvolle reis
ondernam. Veel liefdesgeschiedenissen eindigen zo.
Ik putte rijkelijk uit ervaring. En zo ging ik
te voet, opnieuw geboren, in de handen klappend
voor en achter me. ’s Avonds in het hotel krab gegeten
en de volgende morgen in de bus weer verder.
‘Wat een rust’: ik schoot in de lach. Wat is er aan de hand? Er is een liefdesgeschiedenis geëindigd, denk ik. De dichter moet in ieder geval bedenken wat hij nu gaat doen met zijn leven.
Hij wordt gepasseerd door snelle BYD’s, de afkorting voor Build Your Dreams. Dat dromen van dat allooi een beetje verveling opwekken is een understatement; dat de dichter zijn auto laat staan en verder gaat lopen verwondert daarom niet.
Veel liefdesgeschiedenissen eindigen met het gevoel een zinvolle reis te beginnen, merkt de dichter op. Opnieuw een humoristische opmerking. De reis bestaat in dit geval uit eenvoud, inzicht, het gevoel opnieuw geboren te worden. Mooi is de laatste strofe: genieten in je eentje en de volgende dag verder met de bus. Eenvoud is het ware, de auto hoort bij het vorige leven.
Waar eindigt de reis? Bij een nieuwe geliefde in een even nieuwe omgeving? Zou kunnen. De eerste regel van het gedicht krijgt wel heel veel nadruk: het is ook de titel van de bundel en van de eerste afdeling. En dan heb je ook nog de intrigerende afbeeldingen op het voorplat en voorafgaand aan de afdelingen. De bestemming lijkt steeds dichterbij te komen. Wat zien we? Kinderlijke tekeningen van huizen met een schoorsteen? Scheepszeilen in wat vermoedelijk de Waddenzee is? Beide?
In het laatste gedicht van de eerste afdeling lijkt het om een geografische bestemming te gaan. De dichter lijkt rust te hebben gevonden:
Opnieuw op pad met mijn koffer.
De weg die ik afliep, kwam uit bij zee.
Ik had vrede met het idee
dat ik hier zou blijven hangen.
Ik hoefde niet zo nodig meer
iets te betekenen in deze wereld.
Ik liet mij in dat opzicht niets
wijsmaken. In mijn oortjes de Vijfde
van Beethoven. Voor me
op de rand van de wereld
een wit zeil, dat in een oogwenk
verdween. En daar stond ik dan, alsof
ik nog nooit ergens anders gestaan had.
De dichter zegt dat hij zich niets laat wijsmaken. Zou dat echt zo zijn of is het een bezweringsformule? En de vijfde van Beethoven: is aankomen en weer vertrekken zijn noodlot of heeft hij een overwinning behaald op zichzelf en zijn definitieve bestemming gevonden?
De titel van de tweede afdeling is ‘Op den duur moet je toch op iets uitkomen.’ Hij gaat over het schrijven van gedichten, die hoe dan ook een einde vinden, al weet je nog niet welk. (Maar je kunt de titel natuurlijk ook ruimer nemen, dan past hij mooi bij de afbeeldingen). Hilarisch is het gedicht over middelmatige en geniale dichters.
Een middelmatige dichter
herken je altijd daaraan
dat alles klopt altijd.
Is het een introverter type
en beschrijft hij zichzelf
dan is het eveneens pure eerlijkheid
wat de stok slaat.
De geniale dichter daarentegen
is vooral onbegrijpelijk.
Dit is een echt goed gedicht.
Je wilt met het lezen ervan doorgaan.
Op een dag ben je klaar
en je voelt dat je dit ook kan.
Middelmatig is de dichter van deze bundel zeker niet, getuige de eerste strofe, want daar klopt geen hout van, evenals dat rare ‘introverter’ (introverter dan wie?), het tang op varken-eveneens en de verhaspeling ‘wat de stok slaat’. Maar geniaal is hij ook niet, want hij is wel begrijpelijk. Of snappen we de voorlaatste regel niet? Dat valt wel mee, denk ik.
Wat is het nut van poëzie? De dichter heeft daar geen hoge pet van op, lezen we in ‘Ik heb meer lief dan ik aankan’, de derde afdeling. Hoeveel plannen je ook met de wereld hebt en om die te verwezenlijken poëzie inzet (gesteld dat je weet hoe het zit), het helpt niet. ‘Je hebt een vreemd beroep’, zegt de vrouw van de dichter. ‘Moet ik dat allemaal lezen?’
Maar ook als gedichten wel worden gelezen, richten ze weinig uit. Dat de dichter na het laatste gedicht een glas wijn als een kathedraal nodig heeft, laat zich raden. Het bloed stijgt hem naar het hoofd als hij zichzelf doorgrondt, hij schaamt zich dood.
Eenvoud reikt het verst. Gedachten die uitsluiten wat
ze verwart. Jouw wereld. Jouw hartstocht. Maar wat
heeft een ander daaraan? Je kunt de wereld
beschrijven zoals je wil. Met elk woord bedoel
ik iets anders. Waar men zich al niet
op beroemt. Het omkeren van de wereld, het
rechtzetten ervan. Een gevoel van voldoening, een gevoel
van macht. Bloed dat naar het hoofd stijgt.
Wat mij betreft mag Ton van ’t Hof zich beroemen op Gelukkig de mens die ergens verwacht wordt, en wel zoveel hij wil.
—–
Ton van ’t Hof (2025). Gelukkig de mens die ergens verwacht wordt. Gedichten. Deel 42 van de Gaia Chapbooksreeks. Gaia Chapbooks, 52 blz. € 15. ISBN 9781326301873. De bundel kan ook gratis worden gedownload op de website van Gaia Chapbooks.