Haagse gaten
wat zijn dat toch voor vreemde ronde gaten
als holle ogen in een bleek gelaat
gevuld met zand, maar leeg en desolaat
welk wezen zou die sporen achterlaten
ze intrigeren mij in hoge mate
zijn het de stempels van een duivels kwaad
het werk van een ontsnapte psychopaat
die iets begroef in maanverlichte straten
de gaten wachten, vullen tijd met zwijgen
de leegte nam bezit van hun bestaan
wat komen zou, is nimmer aangekomen
eens zouden nieuwe stammen hier ontstijgen
de telgen van wat ooit is heengegaan
het wachten is op de beloofde bomen
crisissonnet
normaalgesproken krijgt u twee kwatrijnen
en twee terzinen, samen een sonnet
door mij met liefde in elkaar gezet
een stevig bouwwerk, veertien vaste lijnen
maar nu een zware crisis ons doet kwijnen
zie ik naast levensvreugd en bankbiljet
mijn moeizaam opgespaarde dichtersvet
met lede ogen gaandeweg verdwijnen
vergeeft u mij dat ik zal moeten snijden
de veertien regels zijn u wel gegund
helaas, de ingreep valt niet te vermijden
het zijn nu eenmaal barre … barre tijden
na regel dertien volgt er slechts een punt
.
zo’n stille straat
er heerst totale stilte in de straat
de stoepen blinken door ‘t veelvuldig vegen
hier zijn fatsoen en welvaart neergezegen
de huizen staan versteend in vol ornaat
een straatje weltevree en welgelegen
bewoners ogen netjes en kordaat
oneffenheden worden wijs verzwegen
het perk is in een aangeharkte staat
wat struikjes dragen fleurig bloem en blad
een hovenier weet raad met wilde loten
de beestjes heeft hij keurig doodgespoten
het grasveld is een nooit betreden mat
al lijkt het kwaad der wereld uitgestoten
er klopt iets niet, ik weet alleen niet wat