Een donker wiegen
door Eric van Loo
Drie jaar geleden debuteerde Shari Van Goethem met Een man begraaft een boom. Geen makkelijke poëzie, maar wel een intrigerende bundel die uitnodigt tot herlezen. Een fragmentarisch verteld verhaal waarin telkens andere elementen oplichten, mede afhankelijk van je stemming of eerdere lezing. Haar debuut werd bekroond met de eerste driejaarlijkse debuutprijs van het Kapersnest. Dat schept verwachtingen.
Ook de opvolger, Tere stengels, vraagt de nodige inzet bij het lezen. De ondertitel luidt ‘gedichten’. Vorm en inhoud van de gepresenteerde teksten zijn echter nogal vrij en wisselend. Veel teksten hebben niet de kracht om op eigen benen te staan. Fragmentarisch, misschien observaties of commentaar bij bepaalde gebeurtenissen. Het achter elkaar lezen van de gedichten binnen de verschillende afdelingen biedt echter niet direct houvast. Om nog maar te zwijgen van de leesinstructie die de dichter ons op de linker binnenflap geeft:
“De dichteres nodigt je uit om ezelsoren te maken tot aan het gedicht ‘wat aan haar voorafging II.I’.” Het is niet zo, dat door hoekjes van de bladzijden om te slaan er doorkijkjes ontstaan. Wat de dichteres wel beoogt met deze balorige opmerking is mij niet geheel duidelijk. De vijf gedichten met de titel ‘wat aan haar voorafging’ zijn de enige in de bundel die een titel dragen. Ze dragen een toevoeging in Romeinse cijfers: I, II, III, II.I en IV (een bijzondere volgorde).
–
hoe het een vouw in het leven vergaat? het wordt een zwaar
ezelsoor. de gekartelde, diagonale lijn die het achterlaat
wanneer je de vouw niet tijdig weer omslaat, is niets
vergeleken met de opvallend blanke hoek
–
zo komt het dat een volgende vouw werd gelegd. hoewel
de vorige plooi niet gladgestreken werd. wij houden niet
van blanke hoeken
De laatste zin verklaart misschien de aansporing van de dichteres (normaal gesproken gebruik ik zowel voor mannen als vrouwen de aanduiding ‘dichter’, maar ik volg hier de vorm die op de flaptekst wordt gehanteerd). ‘Wij houden niet / van blanke hoeken’: wij vinden het effect dat door ezelsoren te maken ontstaat niet mooi. Het is verleidelijk om de openingsregel foutief te lezen: ‘hoe het een vrouw in het leven vergaat?’ Een dubbelzinnigheid die mede door de titel van het gedicht wordt ingegeven.
Tere stengels bevat zeven afdelingen: ‘Het is een meisje’, ‘Alsof ik aan de draadjes trek’, ‘De leegte spreekt’, ‘De kudde’, ‘Een steenkoolmijn een bos’, ‘Het waren moeders weke handen waarin ik groeven trok’, ‘Een bos een zee’. De titels zijn in kapitalen weergegeven, terwijl in de gedichten zelf hoofdletters volledig ontbreken. Uit alles blijkt, dat er goed nagedacht is over vormgeving en indeling. Ik benoem deze aspecten nadrukkelijk, in de hoop hiermee ook enig licht op de intentie van dichteres en uitgever te werpen. De eerste afdeling wordt voorafgegaan door twee gedichten. Het openingsgedicht dat met zeven terzinen één van de regelmatigste van de hele bundel is, bevat verontrustende regels: ‘maar ik ben al een leven / zoek. een transparante vrouw / een brakende moeder’. Hierna volgt het eerste gedicht in de reeks ‘wat aan haar voorafging’.
De afdeling ‘Het is een meisje’ lijkt over moederschap te gaan, maar we belanden geenszins op een roze wolk: ‘mijn dochter heeft ogen als steenkoolmijnen / dof. geen enkele schittering’. Sommige teksten zijn zeer fragmentarisch, losse regels boven– of onderaan een pagina. In ‘Alsof ik aan de draadjes trek’ lijkt de thematiek te worden voortgezet. Het derde gedicht opent vernietigend: ‘alsof er een kind ingeslagen is, ligt ons huis nu als een vlakte / open.’ In deze afdeling figureert ook een pop: ‘de pop is misvormd. de leegte / heeft haar voeten afgebeten’. Een snoeihard gedicht. In ‘De leegte spreekt’ worden messen in de tafel geplant, en even later zelfs in het been van de ik. Maar ook bevat deze afdeling een onverwacht lyrisch gedicht: ‘moeder, in iedere beweging die je maakt, vind ik iets / van oude bomen terug. de reeën in je heupen / zijn verdwenen. het frisse groen uit je tred geweken’. Niet opwekkend misschien, maar er wordt wel een idylle opgeroepen van een liefdevol verleden. In ‘De kudde’ komen mogelijk meer jeugdherinneringen terug, waarbij af en toe zinnen oplichten. Maar het blijven weerbarstige teksten, die van een moeizaam leven getuigen. Neem dit korte gedichtje: ‘over een dochter die soms openspat / als een dier op de muur valt // kun je met geen mens / praten’. Misschien zijn deze regels minder zwaar dan ze lijken, en wijzen ze vooruit naar het terugkerende thema van schaduwspelletjes, zoals het gedicht uit ‘Een steenkoolmijn een bos’ waarin we zelfs Emily Dickinson op de achtergrond kunnen horen: ‘er zijn maar twee handen nodig / voor een konijn of een vlinder, een kippenkop / een slak of krokodil’.
Het eerste gedicht van de afdeling ‘Het waren moeders weke handen waarin ik groeven trok’ bevat de woordcombinatie ‘tere stengels’. Het gedicht zelf is zoals eerder opgemerkt titelloos.
tere stengels maakt. de tijd
in de palmen legt. toont dat
al wat ruw is ooit zacht was
–
–
terugwerpt
–
–
hoe ook de tijd door vingers
glijdt als water. hoe ook de tijd
als water stroomt
–
in open vlaktes langer stilstaat
–
–
alleen de tijd die tere stengels
tot aan de wortel droogt
Opvallend is het gebruik van dubbele witregels. Het woord ‘terugwerpt’ wordt hierdoor nadrukkelijk geïsoleerd. Ook na het stilstaan (van de tijd, van het water) volgt een dubbele witregel. En ná dit gedicht volgen drie geheel witte pagina’s! Dit alles onderstreept het belang van dit gedicht. Een raadselachtig gedicht, dat blijkens de afdelingstitel een tere observatie van moederhanden betreft. Een beetje mager gedicht ook, de vergelijking van tijd met water is niet bijzonder origineel en de enjambementen lijken vaak meer visueel dan inhoudelijk bepaald. Na die witte bladzijden volgt het enige gedicht uit de bundel dat hoofdletters kent. Een experimenteel gedicht, meer een geestdodende lijst: ‘DE OCHTEND / DE NACHT / DE OCHTEND / DE NACHT’ enz. Een gedicht van vijfentwintig regels, slechts bestaand uit deze woorden, eindigend met ‘DE OCHTEND’. Na twee traditioneel ogende gedichten lezen we links bovenaan de bladzij een kort statement: ‘hoop is geen trekvogel onder de huid van een kind / hoop houdt geen winterslaap’. Twee pagina’s verder is er een tekst links onderaan de bladzij beland: ‘maar je krabt alsof je wilt / dat de nacht een karkas wordt / alsof het hopen / met het moe worden / stopt’. De pagina hierna bevat een prozatekst, een ononderbroken woordenstroom: ‘ze vraagt hoe dik de dieren op de muur liggen ze vraagt hoe lang de dieren al / zo dik op de muur liggen ze vraagt (…)’ De dichteres maakt de lezer deelachtig van een intiem verhaal, dat zij op een bijzondere en abstracte wijze heeft vormgegeven. Teksten die onder de huid kruipen, maar die ook veel te raden overlaten.
In ‘Een bos een zee’ komen een aantal thema’s uit de bundel samen. Er verschijnt een grootmoeder, die nieuw licht werpt op eerder genoemde leesinstructie: ‘het zijn de blanke hoeken van de kamer die van kinderen / schuldigen maken, (…) ze mompelt iets / over ezelsoren van verdriet’. Wat is er eigenlijk met de dochter aan de hand? De dichteres lijkt te zinspelen op ziekte: ‘dochter, nu je stilaan wegebt’, ‘uitgedoofde dochter’. Na twee witte pagina’s volgt een gedicht dat zich als een epiloog lezen laat:
geworden, hoor je nog het ruisen
van een dochter die zich in een traan
teruggetrokken heeft
–
waar het stormen stopt, droogt tijd
de zee
____
Shari Van Goethem (2019). Tere stengels. Uitgeverij Vrijdag, 96 blz. € 19,95. ISBN 9789460018220